Selectie van uitspraken gepubliceerd in de periode 10 november 2014 t/m 26 januari 2015

DOI: 10.5553/TvGR/016508742015039002006
Jurisprudentie

Selectie van uitspraken gepubliceerd in de periode 10 november 2014 t/m 26 januari 2015

DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • Bestuursrecht

      2015/23
      Raad van State 14 januari 2015, zaaknr. 201403278/1/A2, ECLI:NL:RVS:2015:58
      De IGZ heeft op haar website een nieuwsbericht geplaatst, inhoudende dat de IGZ van oordeel is dat het gebruik van hoog cervicale manipulaties op dit moment niet verantwoord is en dat IGZ dat oordeel hanteert als handhavingsnorm. Staat tegen dit nieuwsbericht bezwaar en beroep open? De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat het nieuwsbericht niet slechts – informatieve – mededelingen van feitelijke aard bevat. De handhavingsnorm is een algemene regel omtrent de uitleg van een wettelijk voorschrift bij het gebruik van een bevoegdheid door een bestuursorgaan (beleidsregel). Met het nieuwsbericht wordt invulling gegeven aan de norm ‘verantwoorde zorg’ in artikel 40 Wet BIG en artikel 2 Kwz. Het nieuwsbericht is echter niet gericht tot een of meer bepaalde personen, maar tot de gehele beroepsgroep en derhalve van algemene strekking. Het is aldus een naar buiten toe kenbaar gemaakte beleidsregel over de wijze waarop de IGZ haar toezichthoudende bevoegdheden zal uitoefenen. Aangezien geen beroep kan worden ingesteld tegen een beleidsregel, moet worden geconcludeerd dat het nieuwsbericht geen besluit is waartegen bezwaar en beroep openstaat.

      2015/24
      Centrale Raad van Beroep 11 december 2014, zaaknr. 13-4912 AW, ECLI:NL:CRVB:2014:4161
      In een geschil over uitbetaalde vacatiegelden oordeelt de CRvB dat appellant, die in een ondersteunende functie werkzaam is geweest bij een regionaal medisch tuchtcollege en aansluitend bij een regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg, in zijn functie bij deze colleges ambtenaar was als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet. Het feit dat appellant in zijn functie bij de tuchtcolleges geen salaris maar vacatiegelden en (onkosten)vergoedingen ontving, betekent niet dat hij niet als ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet dient te worden aangemerkt.

      2015/25
      College van Beroep voor het bedrijfsleven 3 juni 2014, zaaknrs. AWB 12/778 en AWB 12/782, ECLI:NL:CBB:2014:200
      Verzegeling van de secretariaatsruimte van de Landelijke Huisartsen Vereniging LHV in het kader van een bedrijfsbezoek door de ACM dat niet in één dag kon worden afgerond (de ACM doet onderzoek naar de vraag of LHV toetreding van nieuwe huisartsen tot de markt heeft belemmerd). Omdat de verzegeling door een beveiliger is verbroken, legt de ACM op grond van de Mededingingswet een boete op van € 51.000, die in beroep wordt verminderd tot € 23.000. Volgens het CBb kan de zegelverbreking niet op grond van functioneel daderschap aan LHV worden toegerekend; LHV heeft voldoende gedaan om de verbreking te voorkomen. Het CBb vernietigt de opgelegde boete.

      2015/26
      College van Beroep voor het bedrijfsleven 30 oktober 2014, zaaknr. AWB 12/987, ECLI:NL:CBB:2014:415
      Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) legt de NZa in een brief de vraag voor of een aantal gedragingen van zorgverzekeraars in overeenstemming is met de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De NZa heeft de vraag schriftelijk beantwoord. Is dit antwoord een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld? Naar het oordeel van het CBb is het ingestelde beroep tegen alle onderdelen van de brief niet-ontvankelijk dan wel ongegrond. De niet-ontvankelijkheid volgt uit het feit dat de KNGF de NZa in feite heeft gevraagd algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. Daartegen kan ingevolge art. 8:3 jo. art. 6:2 Awb geen beroep worden ingesteld.

      2015/27
      College van Beroep voor het bedrijfsleven 30 december 2014, zaaknr. AWB 14/87, ECLI:NL:CBB:2014:492 en zaaknr. AWB 13/446, ECLI:NL:CBB:2014:493
      Verzoeken van orthodontisten tot vaststelling van een individuele tariefbeschikking op grond waarvan zij hogere tarieven in rekening mogen brengen dan de maximumtarieven die de NZa in een algemene tariefbeschikking heeft vastgesteld. Het CBb is, gelet op de artikelen 50 en 35 Wmg, van oordeel dat in een situatie waarin maximumtarieven zijn vastgesteld die gelden voor alle orthodontisten, de NZa niet bevoegd is om voor individuele orthodontisten een hoger tarief vast te stellen.

      2015/28
      Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle) 29 december 2014, zaaknr. AWB 14/578, ECLI:NL:RBOVE:2014:6956
      Het is in strijd met artikel 7, eerste en derde lid, van de Patiëntenrichtlijn (Richtlijn 2011/24/EU) om een verstrekking wegens ziekte (i.c. een persoonsgebonden budget) te beperken tot dertien weken op de enkele grond dat de verzekerde verblijft in een andere EU-lidstaat dan de lidstaat van aansluiting en de zorg daar wordt verleend. De in artikel 2.6.9a, eerste lid, van de (inmiddels ingetrokken) Regeling subsidies AWBZ neergelegde beperking tot dertien weken per jaar levert dan ook schending op van de Richtlijn. De rechtbank laat deze bepaling wegens strijd met de Richtlijn buiten toepassing.

      2015/29
      Rechtbank Noord-Holland 20 augustus 2014, zaaknr. C/15/213488, ECLI:NL:RBNHO:2014:12412
      Medische aansprakelijkheid. Het Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk erkent aansprakelijkheid wegens tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelovereenkomst. De rechtbank stelt vast dat het ziekenhuis voor 20% aansprakelijk is voor het missen van de diagnose herseninfarct en verwijst de zaak naar een comparitie voor een debat over de hoogte van de schade.

      2015/30
      Rechtbank Rotterdam 11 november 2014, zaaknr. ROT 14-178, ECLI:NL:RBROT:2014:9177
      Wob-verzoek m.b.t. gegevens uit het Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg. De informatie bevindt zich niet bij verweerder (gemeente Rotterdam) maar bij de Stichting Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond (CJG). CJG is geen bestuursorgaan, zodat op verweerder geen doorzendplicht rust. CJG valt niet onder verantwoordelijkheid van verweerder, zodat verweerder niet gehouden kan worden de opgevraagde informatie zelf te verstrekken. Beroep tegen afwijzing van het verzoek ongegrond.

    • Civiel recht

      2015/31
      Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2014, zaaknr. HD 200.134.547_01, ECLI:NL:GHSHE:2014:4655
      Medische aansprakelijkheid van het Academisch Ziekenhuis Maastricht ten aanzien van het antistollingsbeleid dat door een chirurg is toegepast op een patiënte. Is de juiste medicatie toegediend? Bestaat er causaal verband tussen een herseninfarct kort na de operatie en het gestelde onjuiste beleid? Enkele grieven tegen een tussenvonnis en het eindvonnis van de Rechtbank Limburg slagen. Het Hof benoemt een deskundige (een cardioloog) ter beantwoording van een aantal vragen en houdt iedere verdere beslissing aan.

      2015/32
      Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 november 2014, zaaknr. HD 200.149.053_01, ECLI:NL:GHSHE:2014:4784
      Vordering wegens medische aansprakelijkheid. De enkele stelling: ‘voor de operatie had ik de klachten niet en na de operatie wel’ is in zijn algemeenheid onvoldoende voor het instellen van een vordering wegens een (beweerdelijke) medische fout. Vermelding van een medische term in het patiëntendossier betekent niet dat de arts de complicatie niet in begrijpelijke woorden aan de patiënt heeft uitgelegd.

      2015/33
      Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 november 2014, zaaknr. HD 200.103.100_01, ECLI:NL:GHSHE:2014:4936
      Tussenarrest over aansprakelijkheid van een medische kliniek voor een ondeugdelijk medisch hulpmiddel (PIP borstimplantaat). Volgens het hof is een (consumenten)koopovereenkomst geen deugdelijke grondslag voor een vordering van de vrouw bij wie de implantaten zijn geplaatst tot aansprakelijkstelling van de kliniek voor geleden en nog te lijden schade. De vrouw heeft immers geen borstimplantaten gekocht, maar met de kliniek een geneeskundige behandelingsovereenkomst gesloten waarop de verplichtingen van art. 7:453 BW van toepassing zijn. In het kader van deze overeenkomst kan ook het bepaalde in art. 6:77 BW over aansprakelijkheid voor hulpzaken een rol spelen. Daarom moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of de gebruikte implantaten ongeschikt zijn in de zin van dit artikel. Het hof gaat er veronderstellenderwijs van uit dat dit het geval is en stelt partijen in de gelegenheid om op dit voorlopige oordeel te reageren.

      2015/34
      Rechtbank Noord-Nederland (zittingsplaats Leeuwarden) 17 december 2014, zaaknr. C-17-123510, ECLI:NL:RBNNE:2014:6365
      Beëindiging waarneemovereenkomst met een huisarts door de Dokterswacht (exploitant van huisartsenposten) vanwege disfunctioneren van die huisarts. De Dokterswacht verwijt de huisarts schending van privacyregels en het beroepsgeheim (o.m. door patiëntgegevens door te geven aan haar echtgenoot die werkzaam is als letselschadejurist) en onjuist medisch professioneel handelen, o.m. door respectloze en subjectieve verslaglegging. De vordering tot ongedaanmaking van de beëindiging en nakoming van de waarneemovereenkomst wordt afgewezen.

      2015/35
      Rechtbank Noord-Nederland (kinderrechter, zittingsplaats Groningen) 18 december 2014, zaaknr. 152027, ECLI:NL:RBNNE:2014:6602
      Verzoek van Bureau Jeugdzorg op grond van art. 1:264 BW tot het verlenen van vervangende toestemming voor de noodzakelijke medische behandeling van een minderjarige. De kinderrechter oordeelt dat medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen. Daartoe dient eerst diagnostisch onderzoek plaats te vinden, waarvoor inzage in het medisch dossier van de minderjarige noodzakelijk is. De rechter verleent de vervangende toestemming en bepaalt dat die tevens diagnostisch onderzoek en de afgifte van het medisch dossier van de minderjarige behelst.

      2015/36
      Rechtbank Gelderland (vzr., zittingsplaats Arnhem) 23 januari 2015, zaaknr. C/05/275171 / KG ZA 14-657, ECLI:NL:RBGEL:2015:322
      Geschil tussen de patiëntenadviesraad (PAR) van een ziekenhuis en het ziekenhuis over verstrekking van informatie aan de PAR in het kader van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz). Aan art. 5 lid 1 Wmcz kan niet een recht worden ontleend op ongelimiteerde verstrekking van alle onderliggende stukken bij (voorgenomen) besluiten van de Raad van Bestuur. De taak van de PAR is beperkt tot het collectief behartigen van het patiëntenbelang in de zorginstelling en het ter uitvoering daarvan gevraagd en ongevraagd adviseren over onderwerpen die het patiëntenbelang betreffen. Zeker niet alle voorgenomen besluiten van de RvB gaan daarover. De PAR heeft niet een algemene controlerende taak ten opzichte van het bestuur van de zorginstelling. Een geschil over de mate van informatieverstrekking hoort thuis bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) voor bemiddeling en (bindend) advies.

      2015/37
      Rechtbank Amsterdam 19 november 2014, zaaknr. C-13-559439, ECLI:NL:RBAMS:2014:7727
      Het Zorginstituut heeft niet onrechtmatig gehandeld ten opzichte van de patiëntenvereniging ICP door te adviseren dat behandeling met blaasspoelvloeistoffen waaraan chondroïtinesulfaat en/of hyaluronzuur is toegevoegd, niet behoort tot de stand der wetenschap en techniek. Het is de bedoeling van de wetgever om de zorg in het basispakket te beperken tot die vormen van zorg waarvan op de effectiviteit mag worden vertrouwd. Dat moet worden getoetst aan de ‘stand van de wetenschap en praktijk’. Of aan dat criterium is voldaan moet zo objectief mogelijk worden vastgesteld. Volgens de rechtbank heeft het Zorginstituut met de methode die het gebruikt een juiste toepassing gegeven aan dat criterium.

      2015/38
      Rechtbank Den Haag (vzr.) 16 september 2014, zaaknr. C-09-469179 KG ZA 14-802, ECLI:NL:RBDHA:2014:12542
      De vzr. oordeelt dat een zorgverzekeraar geen aanbestedende dienst is en dus niet gehouden was een Europese aanbestedingsprocedure te organiseren. Het is daarom niet onrechtmatig dat de zorgverzekeraar voornemens was één leverancier te contracteren voor de levering van diabetesmaterialen. (Vergelijkbare uitspraak: Rechtbank Den Haag (vzr.) 12 september 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12094).

      2015/39
      Rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Breda) 10 december 2014, zaaknr. C/02/278282, ECLI:NL:RBZWB:2014:8534
      Opzegging door ziekenhuis van toelatingsovereenkomst met medisch specialist wegens zijn inhoudelijk functioneren en wegens gebrekkige samenwerking. Het betreft een mondelinge toelatingsovereenkomst die voor onbepaalde tijd is gesloten en waarbij geen opzeggingsgronden zijn overeengekomen. Zo’n overeenkomst kan slechts worden opgezegd als een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Dat is hier volgens de rechtbank niet het geval, omdat de reden van de opzegging niet, zoals aanvankelijk gesteld, het medisch-technisch disfunctioneren van de specialist is, maar de omstandigheid dat andere specialisten hebben geweigerd patiënten naar hem te verwijzen. Wat de samenwerking betreft zijn geen gedragingen aan te wijzen die de opzegging rechtvaardigen; de enkele stelling dat het ontbrak aan vertrouwen is niet voldoende. Conclusie: de opzegging is onrechtmatig. Als voorlopige voorziening veroordeelt de rechtbank het ziekenhuis tot betaling van € 400.000 aan de specialist als voorschot op de vergoeding van inkomensschade.

      2015/40
      Rechtbank Oost-Brabant 26 november 2014, zaaknr. C/01/272477 / HA ZA 13-936, ECLI:NL:RBOBR:2014:7183
      Letselschade. Medisch onzorgvuldig handelen orthopedisch chirurg. Patiënt krijgt een arthrodesepen in de linkerenkel geplaatst. Voorafgaand aan het verwijderen van het gips wordt geen röntgenfoto gemaakt. Twee maanden later wordt geconstateerd dat de schroeven waarmee de pen is aangebracht zijn gebroken. Na nieuwe operaties en infecties wordt uiteindelijk het linker onderbeen geamputeerd. Gedaagden (arts, ziekenhuis en verzekeraar) erkennen dat het onzorgvuldig was dat er geen röntgenfoto is gemaakt. Zij stellen dat het na de operatie gegeven advies conform de professionele standaard was. Rechtbank: uit het deskundigenrapport volgt dat dat advies, voor zover dat al gegeven is, alleen conform de professionele standaard zou zijn geweest wanneer een röntgenfoto zou hebben uitgewezen dat de conditie van de enkel ten tijde van het verwijderen van het gips gelijk was aan de conditie ten tijde van de eerder wel gemaakte röntgenfoto. Dat de conditie van de enkel niet bekend was en ook nooit meer bekend zal worden, komt voor rekening en risico van gedaagden. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door patiënt geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade die het gevolg is van het medisch onzorgvuldig handelen van de orthopedisch chirurg. Toekenning van een voorschot op immateriële schadevergoeding van € 15.000.

      2015/41
      Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden 17 oktober 2014, uitspraak nr. 14-003
      Medezeggenschapsgeschil na faillissement, reikwijdte van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) in een vennootschapsconstructie. De reikwijdte van de WMCZ strekt zich niet uit over de gehele vennootschapsconstructie van de partij die een zorgaanbieder na faillissement overneemt. De WMCZ geldt uitsluitend tussen de Centrale Cliëntenraad van de zorgaanbieder en de overnemende partij. De Centrale Cliëntenraad heeft geen instemmingsrecht ten aanzien van het verwerven van bepaald vastgoed. Het begrip instemmingsrecht, dat wel in de Wet op de Ondernemingsraden bestaat, komt in de WMCZ niet voor.

      2015/42
      Hof van Cassatie (België) 14 november 2014, zaaknr. C.13.0441.N
      Uitspraak over een wrongful life-vordering. Volgens het Hof heeft de vordering van een gehandicapt kind tegen de geneesheer die op foutieve wijze heeft nagelaten de ouders tijdens de zwangerschap in te lichten over de toestand van hun kind en die aldus de ouders de kans heeft ontnomen te besluiten tot een zwangerschapsonderbreking, geen betrekking op vergoedbare schade. Het Hof is van oordeel dat een vergelijking tussen de toestand van een gehandicapt bestaan van een persoon en zijn niet-bestaan geen schade oplevert die op grond van art. 1382 en 1383 BW (onrechtmatige daad) voor vergoeding in aanmerking komt. Het Hof verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Antwerpen.

    • Tuchtrecht BIG

      2015/43
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20 november 2014, zaaknr. C2014.035, ECLI:NL:TGZCTG:2014:348
      De ouders van een minderjarig meisje klagen over onvoldoende zorg die een huisarts zou hebben verleend tijdens een eenmalig consult op een huisartsenpost. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de huisarts niet te verwijten valt dat zij tijdens het consult de uiteindelijke diagnose meningitis bij het meisje niet heeft gesteld. De huisarts heeft het meisje voldoende adequaat onderzocht en in haar onderzoek ook voldoende de bezorgdheid van de ouders (klagers) betrokken. Het lichamelijk onderzoek bood onvoldoende aanwijzingen voor de diagnose meningitis, zodat de huisarts de door klagers gestelde alarmsymptomen die volgens de NHG-standaard gelden bij een mogelijke diagnose van meningitis niet hoefde toe te passen en het meisje dus ook niet hoefde door te verwijzen. Het CTG sluit zich aan bij de ongegrondverklaring van de klacht door het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt het beroep.

      2015/44
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20 november 2014, zaaknr. C2014.076, ECLI:NL:TGZCTG:2014:349
      Klaagster, de moeder van een minderjarige zoon die in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in een pleeggezin verblijft, verzoekt de huisarts van het pleeggezin om inzage van het medisch dossier van haar zoon. De huisarts weigert aan het verzoek te voldoen. Evenals het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de weigering niet terecht is. In een situatie als de onderhavige komt het recht op inzage op grond van art. 7:465 lid 1 BW toe aan de met het gezag over de minderjarige belaste ouder(s). De huisarts heeft klaagster onnodig belemmerd in de verwezenlijking van haar recht op inzage, hetgeen hem tuchtrechtelijk valt te verwijten. Het Centraal Tuchtcollege handhaaft de waarschuwing die het Regionaal Tuchtcollege de huisarts heeft opgelegd.

      2015/45
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20 november 2014, zaaknr. C2013.436, ECLI:NL:TGZCTG:2014:354
      Klacht van een patiënte tegen een arts die bij haar onder meer twee puncties heeft verricht. Patiënte stelt dat bij de tweede punctie ten onrechte dezelfde, niet schoongemaakte naald is gebruikt als bij de eerste. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege ziet de WIP-richtlijn Puncties (december 2009) niet op de situatie zoals aan de orde in deze zaak. In een situatie als deze, waarin een al bestaande infectie wordt behandeld en het geïnfecteerde gebied bij de eerste punctie niet is bereikt, is het gebruikelijke praktijk dat meerdere keren met dezelfde naald wordt gepuncteerd. De arts heeft wat dit betreft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De in eerste instantie opgelegde waarschuwing wegens onzorgvuldige dossiervorming (er was geen aantekening gemaakt van de verrichte puncties) blijft gehandhaafd.

      2015/46
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20 november 2014, zaaknr. C2014.079, ECLI:NL:TGZCTG:2014:358
      Klacht tegen een internist. Volgens klager heeft deze de klachten van zijn inmiddels overleden moeder (patiënte) genegeerd en haar verzoek tot het maken van een scan afgewezen. De terugkeer van kanker zou daardoor te laat zijn opgemerkt, met fatale afloop. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond en legt de internist de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) verwerpt het beroep tegen die beslissing. De internist had moeten onderkennen dat patiënte mogelijk opnieuw aan kanker leed en haar niet mogen terugverwijzen naar de huisarts. De wijze waarop de internist in de specifieke omstandigheden van het geval heeft gehandeld, acht het CTG zo ernstig en verwijtbaar dat niet kan worden volstaan met de maatregel van een waarschuwing. Het CTG vernietigt de bestreden beslissing en legt met eenparigheid van stemmen (zoals vereist indien alleen degene over wie is geklaagd beroep heeft ingesteld) de zwaardere maatregel van berisping op.

      2015/47
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 4 december 2014, zaaknr. C2014.157, ECLI:NL:TGZCTG:2014:376
      Klacht van de IGZ tegen een verpleegkundige die gedurende een behandelrelatie ook persoonlijk contact heeft gehad met een patiënte. Hem wordt grensoverschrijdend gedrag verweten, in het bijzonder door het hebben van seksuele contacten tijdens het bestaan van een behandelingsovereenkomst. De verpleegkundige betwist de seksuele relatie en bepleit een minder zware maatregel dan de hem door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde onvoorwaardelijke doorhaling van de inschrijving in het BIG-register en schorsing van de inschrijving met onmiddellijke ingang (zie ECLI:NL:TGZRGRO:2014:2). Het Centraal Tuchtcollege kan niet vaststellen dat sprake is geweest van een seksuele relatie. Wel is komen vast te staan dat de verpleegkundige door langdurig met de patiënte allerlei vormen van contact te hebben de Beroepscode Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen (2002) heeft overtreden en zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend en ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag. Het CTG legt hem een voorwaardelijke schorsing op voor de duur van een jaar met een proeftijd van twee jaar.

      2015/48
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 11 december 2014, zaaknr. C2013.263, ECLI:NL:TGZCTG:2014:386
      Patiënte verwijt een cardioloog onder meer dat hij de rechtsregels omtrent voorlichting en informatie aan haar volledig heeft gepasseerd en geschonden en dat hij de behandeling heeft uitgevoerd zonder volledig grip te hebben op de behandelingsapparatuur. Het CTG verwerpt het beroep tegen de afwijzing van de klacht door het Regionaal Tuchtcollege. Wat betreft de informatievoorziening is niet de meest wenselijke, door het KNMG aanbevolen, werkwijze gevolgd, maar de oorzaak daarvan is gelegen in de wijze waarop het ziekenhuis ten tijde van de operatie van klaagster organisatorisch, logistiek en planningstechnisch was ingericht. Bij die stand van zaken kan de cardioloog van zijn handelwijze geen individueel tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

      2015/49
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 11 december 2014, zaaknrs. C2013.456 en 2013.457, ECLI:NL:TGZCTG:2014:387
      Klacht van de IGZ tegen een verpleegkundige over grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van een aan zijn zorgen toevertrouwde patiënte, door met haar een persoonlijke relatie aan te gaan en dit niet te bespreken in het behandelteam en met de leidinggevende of collega’s. Het verweer van de verpleegkundige dat de IGZ niet-ontvankelijk is, wordt verworpen. De Leidraad Meldingen 2010 van de IGZ is een interne richtlijn van de Inspectie en de daarin opgenomen termijnen, die in dit geval waren overschreden, zijn termijnen van orde. Medische beroepsbeoefenaren kunnen daaraan niet zonder meer rechten ontlenen. De in de Wet BIG opgenomen tuchtrechtelijke procedure is conform vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege niet aan te merken als de behandeling van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM, zodat achterwege laten van de cautie voorafgaand aan een onderzoek niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege het klachtonderdeel over het aangaan van een persoonlijke relatie met patiënte tijdens haar klinische verblijf gegrond. In plaats van de in eerste instantie opgelegde waarschuwing besluit het Centraal Tuchtcollege tot een voorwaardelijke schorsing van twaalf maanden.

      2015/50
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 16 december 2014, zaaknrs. C2013.467, 468 en 469, ECLI:NL:TGZCTG:2014:390
      Hoger beroep van een tandarts tegen een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege Groningen (ECLI:NL:TGZRGRO:2013:19) waarin de doorhaling van de inschrijving als tandarts in het BIG-register is bevolen wegens een reeks van tekortkomingen in de praktijkvoering, o.a. een aantal onjuist uitgevoerde behandelingen, ontbreken van adequaat toezicht op een mondhygiënist, onvoldoende dossiervorming en uitvoeren van een behandeling tijdens een eerdere schorsing. In grote lijnen volgt het Centraal Tuchtcollege de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege. Gelet op de aard en ernst van de tuchtrechtelijke verwijten die de tandarts worden gemaakt, acht ook het Centraal Tuchtcollege de zwaarste maatregel – doorhaling van zijn inschrijving als tandarts in het BIG-register – aangewezen.

      2015/51
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 16 december 2014, zaaknr. C2014.159, ECLI:NL:TGZCTG:2014:393
      Klacht in zestien onderdelen tegen een gz-psycholoog. De klachten zien op het rapport dat de gz-psycholoog op verzoek van de rechtbank heeft opgesteld in een langlopend conflict tussen de ouders van een minderjarige over een omgangsregeling en andere twistpunten (aan de zaak is in 2012 in de media veel aandacht besteed). Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in hoofdlijnen gegrond verklaard en de gz-psycholoog de maatregel van berisping opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat klagers terecht ontvankelijk zijn verklaard in hun klacht nu zij rechtstreeks in hun belang zijn getroffen (het kind is ‘bestendig woonachtig’ bij hen) en de handelwijze van de gz-psycholoog kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het rapport van de gz-psycholoog op essentiële punten niet voldoet aan de criteria die daarvoor zijn ontwikkeld. Zo acht het Centraal Tuchtcollege op meerdere punten de bevindingen en conclusies van de gz-psycholoog niet voldoende helder weergegeven en blijkt niet, althans onvoldoende, op welke bronnen deze bevindingen en/of conclusies berusten. Zeker in geval van zo stellige uitspraken/conclusies als de gz-psycholoog in zijn rapport heeft gedaan/getrokken, dient de onderbouwing van deze uitspraken/conclusies heel specifiek te zijn. Dat wil zeggen onder verwijzing naar concrete voorbeelden en de voor zijn uitspraken/conclusies relevante stukken. Het Centraal Tuchtcollege acht, anders dan het Regionaal Tuchtcollege, de maatregel van waarschuwing op zijn plaats.

      2015/52
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 13 januari 2015, zaaknr. C2013.033, ECLI:NL:TGZCTG:2015:1
      Klacht die verband houdt met de kwaliteit van een door een psychiater opgesteld deskundigenrapport. Klaagster heeft een auto-ongeluk gehad; de verzekeraar van de wederpartij heeft aansprakelijkheid erkend. De medisch adviseur van een adviesbureau dat optreedt namens de aansprakelijke verzekeraar vraagt een collega-medisch adviseur om dit rapport vanuit zijn specialistisch expertise op kwaliteit te beoordelen. Klaagster stelt dat de collega-adviseur met het schrijven van zijn notitie als extern deskundige is opgetreden en in die hoedanigheid heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Gelet op de feiten is het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de collega-adviseur bij het opstellen van zijn notitie heeft gehandeld in de hoedanigheid van medisch adviseur. Dat brengt met zich mee dat de richtlijn psychiatrische rapportages niet van toepassing is. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat deze adviseur bij toetsing aan normen als zorgvuldigheid, onafhankelijkheid en consistentie geen verwijt valt te maken.

      2015/53
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 13 januari 2015, zaaknr. C2014.038, ECLI:NL:TGZCTG:2015:9
      Klacht van de IGZ tegen een psychiater (verweerster) over professioneel onjuist handelen. De klacht heeft betrekking op de medische behandeling van een patiënte die in verwarde toestand was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis waar verweerster als psychiater werkzaam is. Patiënte is voor somatisch onderzoek overgeplaatst naar een algemeen ziekenhuis en vervolgens weer teruggeplaatst naar het psychiatrisch ziekenhuis. Daar is zij enkele dagen later in een separeerruimte, onverwacht en acuut, overleden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen; het Centraal Tuchtcollege oordeelt onder meer dat de beslissing om patiënte in de separeerruimte op te nemen aanvaardbaar was en verwerpt het beroep.
      Tegelijk met deze uitspraak heeft het Centraal Tuchtcollege uitspraak gedaan in twee zaken tegen internisten die betrokken waren bij de behandeling van dezelfde patiënte: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 13 januari 2015, zaaknr. C2014.036, ECLI:NL:TGZCTG:2015:7 en zaaknr. C2014.037, ECLI:NL:TGZCTG:2015:8. In beide zaken heeft het Centraal Tuchtcollege het hoger beroep tegen de afwijzing van de klacht door het Regionaal Tuchtcollege verworpen op dezelfde gronden als in zaak nummer C2014.038.

      2015/54
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 13 januari 2015, zaaknr. C2014.156, ECLI:NL:TGZCTG:2015:11
      De IGZ verwijt een tandarts dat hij de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden door het aanraken van lichaamsdelen waartoe hij als tandarts geen noodzaak heeft en door het maken van foto’s van een patiënte na een ongeval, waarbij hij haar heeft gevraagd zich tot aan haar ondergoed te ontkleden. Voorts verwijt de IGZ de tandarts kort gezegd dat hij onvoldoende zelfreflectie en een gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit heeft getoond. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht deels gegrond verklaard en de tandarts een berisping opgelegd. In hoger beroep is het Centraal Tuchtcollege o.a. van oordeel dat de door de tandarts gegeven verklaring voor het aanraken van patiëntes bij de heup/het bovenbeen onvoldoende is om aan te nemen dat de aanrakingen passend kunnen zijn in het kader van een tandheelkundige behandeling. De klacht over onvoldoende zelfreflectie en een gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit heeft volgens het college geen betrekking op handelen of nalaten van de tandarts dat een tuchtrechtelijk verwijt kan opleveren. Het Centraal Tuchtcollege handhaaft de berisping.

      2015/55
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 15 januari 2015, zaaknr. C2014.158, ECLI:NL:TGZCTG:2015:21
      Klacht tegen kinderarts. Klager is om 17.30 uur met zijn dochter (patiënte) in het ziekenhuis gearriveerd. Na opname en intake wordt patiënte om 19.00 uur gezien door de arts, die besluit tot het verrichten van nader onderzoek en consultatie van een neuroloog. Om 21.00 uur zijn de laboratoriumuitslagen bekend en ziet de arts patiënte opnieuw. Verweerder geeft dan opdracht tot het verrichten van een lumbaalpunctie en toediening van antibiotica. Dit vervolgbeleid wordt eerst na 23.00 uur door de vanaf dat moment dienst hebbende arts-assistent ingezet. In de nacht is patiënte vanwege circulatoire shock bij meningitis/sepsis naar de kinder-intensive care overgebracht. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht dat de arts te laat is begonnen met een adequate behandeling van patiënte dan wel haar niet heeft behandeld, waardoor onaanvaardbaar delay is ontstaan gegrond en legt hem de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege vindt dat het de arts tuchtrechtelijk is te verwijten dat hij om 21.00 uur niet zelf de behandeling heeft ingezet en niet heeft bewerkstelligd dat die behandeling terstond door de arts-assistent is ingezet, en verwerpt het beroep.

      2015/56
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20 januari 2015, zaaknr. C2014.032, ECLI:NL:TGZCTG:2015:26
      Klager verwijt de orthopedisch chirurg dat hij hem niet tijdig een leesbaar transcript van zijn medisch dossier heeft verstrekt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft deze klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de orthopedisch chirurg gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval heeft nagelaten aan klager ‘zo spoedig mogelijk’ (als bedoeld in artikel 7:456 lid 1 BW) een transcript van het medisch dossier te verstrekken; het transcript is namelijk pas ruim zes weken na het verzoek van klager verstrekt. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de bestreden beslissing en legt de maatregel van waarschuwing op.

      2015/57
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20 januari 2015, zaaknr. C2014.073, ECLI:NL:TGZCTG:2015:28
      Klacht tegen orthopedisch chirurg die als medisch adviseur (na letselschade) medische adviezen heeft uitgebracht. Klager is van mening dat de arts zich in zijn advisering niet heeft gehouden aan de professionele standaard als neergelegd in de beroepscode voor geneeskundig adviseurs werkzaam in de particuliere sector, doordat hij onnodig grievende en disrespectvolle passages in de adviezen heeft opgenomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten als ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege is van mening dat de arts zich in een van zijn adviezen disrespectvol jegens klager heeft uitgelaten, buiten de grenzen van zijn deskundigheid is getreden en in strijd heeft gehandeld met zijn beroepscode. Het beroep wordt deels gegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege legt de arts de maatregel van waarschuwing op.

      2015/58
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20 januari 2015, zaaknr. C2014.122, ECLI:NL:TGZCTG:2015:30
      Klacht van een vader over de rapportage die door een psychiater is uitgebracht over zijn meerderjarige en wilsbekwame zoon. De vader is zelf ook psychiater, de zoon heeft het klaagschrift niet medeondertekend en wil zelf geen klacht indienen. Is de vader rechtstreeks belanghebbende in de zin van art. 65 lid 1 Wet BIG? Het Centraal Tuchtcollege verwijst naar zijn beslissing van 1 oktober 2013, ECLI:NL:TGZCTG:2013:114, waarin als hoofdregel is geformuleerd dat anderen dan de patiënt weliswaar als rechtstreeks belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, maar dat daarbij steeds als uitgangspunt geldt dat de patiënt die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist over het al of niet indienen van een klacht met betrekking tot zijn behandeling. In de gegeven omstandigheden kan de vader daarom niet worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende. Nu niet is gebleken dat hij als psychiater op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de aangelegenheid, kan hij ook in die hoedanigheid niet als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt.

      2015/59
      Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20 januari 2015, zaaknr. C2014.123, ECLI:NL:TGZCTG:2015:31
      De vader van zaak 2015/58 (ECLI:NL:TGZCTG:2015:30) heeft ook geklaagd over de rapportage die door een gz-psycholoog is uitgebracht over zijn meerderjarige zoon. Op dezelfde gronden als in zaak 2015/58 komt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat klager noch als vader, noch in zijn hoedanigheid van psychiater als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt.

      2015/60
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 28 november 2014, zaaknr. 028/2014, ECLI:NL:TGZRZWO:2014:147
      Het tuchtcollege twijfelt aan de juistheid van het standpunt van onder meer de KNMG dat een bedrijfsarts op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz) niet verplicht is een klachtenregeling te hebben. Een dergelijke uitleg van de Wkcz strookt in elk geval niet met het feit dat de WGBO in art. 7:464 lid 1 BW ook zo veel mogelijk van toepassing is verklaard op de uitoefening van een geneeskundig beroep anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst, dus ook wanneer de opdracht van een ander dan de patiënt afkomstig is. In het wetsvoorstel Kwaliteit, klachten en geschillen zorg zijn de begrippen zorg en zorgverlener zo ruim geformuleerd dat de bedrijfs- en verzekeringsarts hier wel onder vallen. Het komt het college derhalve verstandig voor als de beroepsverenigingen die het aangaat hun standpunt ter zake van dit onderwerp nog eens onder de loep zouden nemen.

      2015/61
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 5 december 2014, zaaknr. 082/2014, ECLI:NL:TGZRZWO:2014:151
      Rijbewijskeuring i.v.m. ADHD. De rapportage door de psychiater tegen wie de klacht is ingediend voldoet niet aan de door het Centraal Tuchtcollege geformuleerde criteria. De rapportage is op onderdelen onduidelijk en onjuist, de genoemde feiten en omstandigheden leiden niet logischerwijs tot de getrokken conclusie, de gebruikte onderzoeksmethode was niet afdoende nu geen rekening is gehouden met vermelde contra-indicaties en er is geen nader aangewezen anamnestisch onderzoek verricht. Voorts waren de uitnodigingsbrief en de communicatie van de psychiater tijdens het onderzoek onvoldoende en is ten onrechte geen deugdelijke gelegenheid gegeven tot gebruikmaking van het correctierecht. Het tuchtcollege berispt de psychiater.

      2015/62
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 12 december 2014, zaaknr. 074/2014, ECLI:NL:TGZRZWO:2014:154
      Klacht tegen huisarts. Gemiste diagnose ischaemisch hartfalen. Werkdiagnose benauwdheidsklachten onvoldoende onderbouwd, cardiologische problematiek niet uitgesloten. Het tuchtcollege waarschuwt verweerder.

      2015/63
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 19 december 2014, zaaknr. 097/2014, ECLI:NL:TGZRZWO:2014:157
      Verweerster, een psychotherapeut, brengt op verzoek van een man die in een vechtscheiding is verwikkeld een rapport uit i.v.m. problematiek rondom het kind van klaagster (de moeder) en de man uitsluitend op basis van door de man verstrekte gegevens bij wijze van ‘second opinion’ en een over dat kind door een andere organisatie uitgebracht rapport. De ‘second opinion’ is bedoeld voor een procedure bij de civiele rechter in het kader van gezag over/omgang met het kind. Verweerster heeft de moeder geen toestemming gevraagd voor het uitbrengen van het rapport en heeft moeder en kind niet gezien. Gezien de situatie was volgens het tuchtcollege uiterste terughoudendheid en voorzichtigheid geboden en had een ‘papieren onderzoek’ beperkt moeten blijven tot het plaatsen van vragen en kanttekeningen bij het eerdere rapport. Er hadden zeker geen diagnoses mogen worden gesteld. Verweerster heeft zich de gevolgen van haar rapport niet gerealiseerd en heeft haar mogelijkheden overschat. Het rapport is ten onrechte geheel achter de rug van klaagster om tot stand gekomen. Het tuchtcollege berispt verweerster.

      2015/64
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2 december 2014, zaaknr. 2014/088, ECLI:NL:TGZRAMS:2014:112
      Klacht over een arts die voor een gecertificeerde arbeidsdienst werkzaam is ten behoeve van de (ex-)werkgever van klager. Het tuchtcollege stelt vast dat de arts, die niet geregistreerd staat als bedrijfsarts, feitelijk werkzaamheden heeft verricht als ware hij bedrijfsarts, in diverse documenten die met betrekking tot klager relevant zijn wordt gepresenteerd als bedrijfsarts, zonder dat hij aantoonbaar van die kwalificatie afstand heeft genomen terwijl hij zich er wel van bewust was dat hij die titel niet mocht voeren en onvoldoende is aangetoond dat sprake was van daadwerkelijke en inhoudelijk adequate supervisie door een wel geregistreerde bedrijfsarts. De arts heeft ten onrechte geoordeeld dat klager arbeidsgeschikt was, terwijl hij de klachten en symptomen niet goed heeft onderzocht, niet juist heeft gediagnosticeerd en ten onrechte voorbij is gegaan aan de adviezen van behandelaars. De consequentie hiervan was uiteindelijk het ontslag op staande voet van klager. Het tuchtcollege legt de arts een berisping op, waarbij diens zorgwekkende proceshouding mede in aanmerking wordt genomen.

      2015/65
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 16 december 2014, zaaknr. 2014/126, ECLI:NL:TGZRAMS:2014:120
      De IGZ verwijt verweerder, een arts/gz-psycholoog, dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door zich te mengen in de behandeling van zijn schoonmoeder zonder dat de huisarts en de hoofdbehandelaar hiervan op de hoogte waren. Verweerder heeft onder andere zonder overleg verschillende geneesmiddelen voorgeschreven. Het tuchtcollege oordeelt dat de behandeling medisch niet verantwoord was en legt de arts een voorwaardelijke schorsing op van de inschrijving in het BIG-register. Ondanks twee eerdere tuchtrechtelijke maatregelen die verweerder zijn opgelegd, is er volgens het tuchtcollege, gezien de omstandigheden waarin verweerder verkeert, geen aanleiding voor de door de IGZ gevraagde doorhaling van de inschrijving in het BIG-register.

      2015/66
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 11 november 2014, zaaknr. 2013-203c, ECLI:NL:TGZRSGR:2014:105
      Klacht tegen een internist/hematoloog, ingediend door de echtgenoot van een overleden patiënte. Op verzoek van de internist beoordeelt het tuchtcollege de ontvankelijkheid van klager. Het tuchtcollege overweegt dat in gevallen zoals deze, waar de klacht afkomstig is van een ander dan de (overleden) patiënt en die klacht de behandeling van die patiënt betreft, het recht van de nabestaande om een klacht in te dienen niet zonder meer zelfstandig is maar als een afgeleide moet worden beschouwd van de in het algemeen veronderstelde of te veronderstellen wil van de patiënt. Aangezien zich in deze zaak geen concrete aanwijzingen voordoen om te veronderstellen dat de patiënte de klacht over haar behandeling niet zou hebben gewild en ook andere indicaties daartoe ontbreken, komt aan klager als echtgenoot en levensgezel van patiënte een rechtstreeks belang toe om in deze procedure op te treden. Klager is dus ontvankelijk; de klacht wordt afgewezen. (In dezelfde zin: RTG Den Haag 11 november 2014, zaaknr. 2013-203d, ECLI:NL:TGZRSGR:2014:104.)

      2015/67
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 6 januari 2015, zaaknr. 2014-267, ECLI:NL:TGZRSGR:2015:2
      Klacht tegen een kinderarts. Zij zou het beroepsgeheim hebben geschonden door zonder toestemming en medeweten van klaagster irrelevante medische informatie over een dochtertje van klaagster aan het AMK te verstrekken en onvoldoende gegevens over een gesprek met het AMK in het medisch dossier te noteren. Tuchtcollege: In de gegeven omstandigheden valt de arts geen verwijt te maken over het verstrekken van informatie aan het AMK. De arts moet volstaan met het verstrekken van feitelijke, relevante informatie. Niet is gebleken dat zij andere dan feitelijke informatie heeft verstrekt of informatie niet had mogen verstrekken. De stelling van klaagster dat de arts ook de inhoud van het door het AMK gemaakte gespreksverslag had moeten controleren, vindt geen steun in de wet of de Meldcode Kindermishandeling. Klacht afgewezen.

      2015/68
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 6 januari 2015, zaaknr. 2013-281, ECLI:NL:TGZRSGR:2015:3
      Klacht tegen een huisarts over (1) schending van het medisch beroepsgeheim door contact te hebben met de behandelend psychiater(s) van klaagster en, zonder toestemming van klaagster, met het AMK, en (2) het voorschrijven aan de kinderen van klaagster van Stromectol tegen parasieten, zonder die ooit te hebben gezien.
      Ad (1): Stromectol had zonder nader onderzoek van de kinderen en zonder deugdelijke afweging niet mogen worden voorgeschreven. Het verwijt dat de arts met het voorschrijven van medicatie de parasietenwaan van klaagster in stand heeft gelaten wordt echter verworpen.
      Ad (2): Het beroepsgeheim is niet geschonden door overleg met de behandelend psychiater(s). Gelet op de ernst van de hulpvraag en reële verdenking van een psychose heeft de huisarts op goede gronden contact gezocht met de behandelend psychiater. Instemming van klaagster mocht worden verondersteld. Het beroepsgeheim is wel geschonden door het contact met het AMK. Geen sprake van een acute situatie of een situatie waarin het in verband met het belang van de kinderen ongewenst was om (te proberen) van tevoren toestemming te vragen aan klaagster. De arts had klaagster ten minste op de hoogte moeten stellen van haar gesprek met het AMK en hiervan melding moeten maken in het medisch dossier. Het tuchtcollege legt de maatregel van waarschuwing op.

      2015/69
      Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 19 november 2014, zaaknr. 14127, ECLI:NL:TGZREIN:2014:96
      Een gz-psycholoog wordt verweten dat hij ten opzichte van zijn cliënte de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden door aansluitend aan de behandelrelatie een persoonlijke en seksuele relatie met haar aan te gaan. Het tuchtcollege legt hem een voorwaardelijke schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register op voor de duur van een half jaar met een proeftijd van twee jaar, onder meer onder de bijzondere voorwaarde dat de psycholoog een bijscholingscursus volgt op het gebied van afstand en nabijheid binnen de hulpverleningsrelatie en na voltooiing van de cursus daarvan mededeling doet aan de IGZ.

    • Strafrecht

      2015/70
      Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 januari 2015, zaaknr. 21-001073-14, ECLI:NL:GHARL:2015:84
      Tussenarrest in het hoger beroep in de strafzaak tegen ex-neuroloog Jansen Steur. Het hof acht het wenselijk dat nader onderzoek van de verdachte plaatsvindt en verzoekt de raadsheer-commissaris een deskundige te benoemen en deze opdracht te geven om te beoordelen of een CT-hersenscan bij verdachte noodzakelijk is en schriftelijk te laten rapporteren omtrent de vraag of er een betrouwbare uitspraak gedaan kan worden naar het al dan niet ontstaan van hersenletsel als gevolg van het auto-ongeluk van verdachte in 1990 en het (voort)bestaan van dat hersenletsel gedurende de periode waarin de tenlastegelegde feiten hebben plaatsgevonden. De deskundige dient tevens te onderbouwen met welke mate van zekerheid tot de conclusies kan worden gekomen.

      2015/71
      Gerechtshof Amsterdam (beklagkamer) 10 november 2014, zaaknr. K13/0041, ECLI:NL:GHAMS:2014:4642
      Beklag ex art. 12 Sv. Klager verzoekt het hof om de vervolging te bevelen van een forensisch arts en andere betrokkenen bij de aanhouding (met gebruik van geweld), overbrenging en insluiting van zijn zoon. De zoon is later, na verblijf in een politiecel, in het ziekenhuis overleden, mogelijk als gevolg van Excited Delirium Syndrome (EDS). Het hof Het hof stelt vast dat er geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat het missen van de (achteraf meest waarschijnlijke) diagnose EDS door de arts kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onachtzaam of roekeloos handelen. Causaal verband tussen de handelwijze van de arts en het overlijden van de zoon ontbreekt daarom, zodat het handelen van de arts niet strafrechtelijk verwijtbaar is. Het beklag wordt afgewezen.

      2015/72
      Gerechtshof Amsterdam 15 december 2014, zaaknr. 23-003022-13, ECLI:NL:GHAMS:2014:5229
      Hoger beroep op het vonnis van de Rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:CA2958, waarbij een arts/natuurgeneeskundige wegens het afhouden van reguliere zorg is veroordeeld tot twaalf maanden voorwaardelijke gevangenisstraf (betreft het jarenlang behandelen van een kankerpatiënte met niet-reguliere natuurgeneeskundige methoden, waardoor patiënte uiteindelijk is overleden). Het hof veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden en overweegt daarbij onder meer dat verdachte zich de gebeurtenissen sterk heeft aangetrokken en zijn inschrijving in het BIG-register uit eigen beweging heeft doen doorhalen. (Zie voor de tuchtzaak tegen deze arts RTG Amsterdam 1 juli 2014, ECLI:NL:TGZRAMS:2014:63: ontzegging met onmiddellijke ingang van het recht om weer in het BIG-register te worden ingeschreven.)

      2015/73
      Gerechtshof Amsterdam 15 december 2014, zaaknr. 23-003023-13, ECLI:NL:GHAMS:2014:5228
      Een alternatieve genezeres (elektroacupuncturist en natuurgeneeskundige) die betrokken was bij de behandeling van de in zaak 2014/72 (ECLI:NL:GHAMS:2014:5229) genoemde patiënte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank (ECLI:NL:RBNHO:2013:CA3046) had een straf van zes maanden opgelegd.

      2015/74
      Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) 11 november 2014, zaaknr. 08/760278-13, ECLI:NL:RBOVE:2014:5960
      Verdachte heeft een man de noodzakelijke en voorgeschreven medicatie onthouden en hem andere medicijnen verstrekt. Zij wordt vervolgd wegens onder meer het benadelen van de gezondheid van de man. Op grond van rapportages stelt de rechtbank vast dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (waanstoornis van het achtervolgingstype) en volledig vanuit haar waan heeft gehandeld en dat zij haar handelingen heeft verricht in de volle overtuiging dat de man hiermee werd gered. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte opzettelijk de gezondheid van de man heeft benadeeld. Vrijspraak.

      2015/75
      Rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Utrecht) 12 november 2014, zaaknr. 16/710744-11 (P), ECLI:NL:RBMNE:2014:5701
      De rechtbank veroordeelt een natuurgenezeres tot een gevangenisstraf van 141 dagen voor het bereiden en voorhanden hebben van ibogaïne, een middel dat niet als geneesmiddel is erkend, en het in hulpeloze toestand achterlaten van een man in een hotel (de man is kort nadat hij met iboga was behandeld door de vrouw bij het hotel afgezet en enige tijd later dodelijk verongelukt). Een medeverdachte wordt door de rechtbank vrijgesproken (zie ECLI:NL:RBMNE:2014:5702).

      2015/76
      Regionale toetsingscommissie euthanasie voor de regio (…), [ongedateerd], oordeel 2014-03
      De huisarts kon op grond van onderzoeksresultaten en eigen waarnemingen aan de hand van de NHG-Standaard Dementie tot de overtuiging komen dat patiënt, een wilsbekwame man van 80-90 jaar met geheugenproblemen die het laatste jaar vooral in cognitief opzicht achteruit ging, aan lichte dementie leed. Patiënt, een hoogopgeleide man die gewend was op zeer hoog cognitief niveau te functioneren, leed vooral onder het verlies van grip op zijn geestelijke vermogens en de angst voor verdere aftakeling. Hij schaamde zich en maakte op de arts een radeloze, paniekerige indruk. De arts kon in redelijkheid tot de overtuiging komen dat dit lijden voor deze patiënt, gezien diens geschiedenis en persoonlijkheid, ondraaglijk was. De arts heeft voorts aannemelijk gemaakt dat het lijden van patiënt niet kon worden verlicht door psychosociale interventies. Nu sprake was van ondraaglijk lijden met een medische grondslag, was klaar-met-leven-problematiek niet aan de orde. De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wtlvhz.

      2015/77
      Regionale toetsingscommissie euthanasie voor de regio (…), [ongedateerd], oordeel 2014-04
      Levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheden en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012. Toen patiënte niet overleed, moest een reserveset euthanatica worden nagebracht, omdat de arts deze niet bij zich had. Na toediening van deze euthanatica overleed patiënte.
      Het is de verantwoordelijkheid van een arts om op de hoogte te zijn van het feit dat hij een reserveset euthanatica bij zich moet hebben. Door afwezigheid van de reserveset had de onwenselijke situatie kunnen ontstaan waarin patiënte weer bij bewustzijn zou zijn gekomen. De arts heeft niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 f van de Wtlvhz.

      2015/78
      Regionale toetsingscommissie euthanasie voor de regio (…), [ongedateerd], oordeel 2014-05
      Patiënte, een vrouw van 40-50 jaar met psychische klachten in het verleden, leed ruim tien jaar aan tinnitus en tevens aan ernstige hyperacusis en neuralgie. Door de ernst van haar klachten kon zij vrijwel geen normale activiteiten ondernemen of sociale contacten onderhouden. Patiënte vond haar lijden ondraaglijk en wenste euthanasie. Arts en consulent achtten extra consultatie door een onafhankelijke psychiater niet nodig. Zij verzochten de psychiater van de Stichting Levenseindekliniek haar rapportage, in het kader van de triage opgesteld, aan te vullen. Patiënte leek niet uitbehandeld te zijn. Oordeel: de arts heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar het bestaan van reële alternatieven om het lijden van patiënte te verlichten, en daarmee naar de uitzichtloosheid van het lijden, en heeft niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wtlvhz.

    • Zorgverzekeringsrecht

      2015/79
      Hoge Raad 19 december 2014, zaaknr. 13/04451, ECLI:NL:HR:2014:3679
      Vordering tegen zorgverzekeraar tot vergoeding geneesmiddel Bosentan buiten verzekerd pakket; zeldzame ziekte; verzekerde (kind) voldoet niet aan één van de voorwaarden in de Regeling zorgverzekering (vergoeding alleen voor personen van 18 jaar of ouder). De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen wegens zeer bijzondere omstandigheden (ECLI:NL:RBGEL:2013:3104). Partijen zijn sprongcassatie overeengekomen.
      Kan een zorgverzekeraar in het kader van een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw worden verplicht tot het verstrekken of vergoeden van zorg die geen deel uitmaakt van het verzekerd pakket, indien de verzekerde patiënt aan die zorg behoefte heeft? Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Dat is slechts anders in bijzondere uitzonderingsgevallen. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan dit aanleiding geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dat is het geval indien die niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Bijzondere omstandigheden worden slechts bij hoge uitzondering aangenomen. Daarbij valt met name te denken aan gevallen waarin de betrokken zorg of het betrokken geneesmiddel niet (voor de desbetreffende groep van verzekerden) in het verzekerd pakket is opgenomen om redenen die niet of niet geheel overeenstemmen met hetgeen de wetgever voor ogen heeft gestaan met betrekking tot de samenstelling van dat pakket. In dat geval kan aanspraak bestaan op vergoeding of verstrekking van die zorg of dat geneesmiddel indien (i) de kosten daarvan zodanig hoog zijn dat de verzekerde deze niet zelf kan opbrengen, (ii) alternatieven ontbreken, (iii) de zorg of het geneesmiddel noodzakelijk is in verband met een medisch zeer ernstige toestand die levensbedreigend is dan wel leidt tot ernstig lijden, en (iv) aan te nemen valt dat die zorg of dat geneesmiddel, mede in verband met zijn werkzaamheid, noodzakelijkheid en doelmatigheid, in aanmerking komt of zal komen om te worden opgenomen in het pakket. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.

      2015/80
      Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 november 2014, zaaknr. 200.149.533, ECLI:NL:GHARL:2014:8895
      Hoger beroep op het vonnis vzr. Rechtbank Midden-Nederland 23 april 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1578, TvGR 2014, 30 (m.nt. mr. drs. B.A. van Schelven). Nu Achmea c.s. grotendeels aan de vorderingen van CrisisCare tegemoet zijn gekomen in verband met het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1646, TvGR 2014, 44, over vergoeding van ongecontracteerde zorg aan verzekerden met een naturapolis, ontbreekt aan de vorderingen van CrisisCare de in kort geding vereiste spoedeisendheid ten tijde van het arrest van het hof.

      2015/81
      Rechtbank Midden-Nederland (vzr., locatie Utrecht) 5 december 2014, zaaknr. C/16/378921 / KG ZA 14-759, ECLI:NL:RBMNE:2014:6753
      Inkoopprocedure ter zake van de levering van add-on-geneesmiddelen aan de zorgaanbieders die meedoen met de gezamenlijke inkoop van deze geneesmiddelen. Doelstelling is om bij 80% van de nieuwe patiënten het voorkeursgeneesmiddel voor te schrijven. De inkoopprocedure kan de toets der kritiek doorstaan en is niet onrechtmatig jegens de houder van een handelsvergunning voor een concurrerend geneesmiddel.

    • Nationale ombudsman

      2015/82
      Nationale ombudsman 23 januari 2015, rapport 2015/009
      In het rapport ‘Ziekenhuisrekeningen: op weg naar transparantie?’ concludeert de Nationale ombudsman dat ziekenhuisrekeningen onvoldoende transparant zijn, dat zorgnota’s onvoldoende duidelijk zijn voor de burger en dat het declaratiesysteem meebrengt dat de kosten van eenvoudige behandelingen die binnen het eigen risico kunnen vallen, disproportioneel zijn. Dat het onvoldoende lukt burgers inzicht te geven in kosten van specialistische behandelingen, heeft te maken met de ingewikkeldheid van het DBC-declaratiesysteem.

    • Klachtencommissie SCEN

      2015/83
      Klachtencommissie SCEN, oordeel van 22 oktober 2014, uitspraak 2014/01
      Klacht tegen een SCEN-arts (verweerder) over een onzorgvuldige beoordeling van de situatie van een patiënt, waarbij verweerder concludeerde dat niet was voldaan aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen voor euthanasie. De commissie stelt vast dat het verslag van verweerder, anders dan hij betoogt, de status van een formeel consultatieverslag heeft. Door de discrepantie in mondelinge en schriftelijke informatie heeft verweerder onduidelijkheid opgeroepen over de status van zowel zijn bezoek aan de patiënt als van het door hem vervaardigde verslag. Een SCEN-arts dient geen behandeladviezen te geven, zoals in casu is gebeurd, maar te toetsen of de consultvragende arts met de patiënt tot de conclusie is gekomen dat er voor diens situatie geen redelijke andere oplossing is. In dat licht gezien is verweerder in zijn verslag een stap te ver gegaan. De commissie acht de klacht gegrond en legt de SCEN-arts de maatregel van waarschuwing op.

Reageer

Tekst