De samenhang van verbonden overeenkomsten
-
1. Inleiding
Het Nederlandse Burgerlijk Wetboek is ingericht op het uitgangspunt dat twee partijen met elkaar één overeenkomst sluiten. Bepalingen die de verhoudingen tussen meer dan twee partijen regelen of die de situatie regelen waarin twee (of meer) partijen meerdere, samenhangende overeenkomsten sluiten, ontbreken nagenoeg.1xVoorbeelden van regelingen over samenhangende overeenkomsten kunnen worden gevonden in art. 7:46e BW en 7:50e BW. Deze regelingen hebben betrekking op respectievelijk de koop op afstand en timesharingovereenkomsten. Beide regelingen vormen de implementatie van Europese richtlijnen. Vgl. S.E. Bartels & S. van Dongen, Samenhangende overeenkomsten uit het Europese consumentenrecht in Boek 7 BW, WPNR 2011, p. 985-986. De praktijk is in dit soort gevallen nogal eens weerbarstiger dan de wettelijke theorie. In geval van de financiering van auto’s pleegt nogal eens een driepartijenverhouding voor te komen, waarbij de koper van de auto met de dealer een koopovereenkomst voor een auto en met de financieringsmaatschappij een leaseovereenkomst sluit.2xVgl. HR 23 januari 1998, LJN ZC2555, NJ 1999, 97 m.nt. JBMV (Jans/FCN); HR 14 januari 2000, LJN AA4279, NJ 2000, 307 m.nt. JBMV (Meisner/Arenda); F.J.W. Meijer, Samenhangende rechtsverhoudingen in ontwikkeling, WPNR (1998) 6329 en 6330. Ook komt het voor dat twee dezelfde partijen over eenzelfde onderwerp twee overeenkomsten sluiten. In de overnamepraktijk is de zogeheten ‘vendor loan’-constructie hiervan een goed voorbeeld. Deze constructie houdt – kort gezegd – in dat de verkoper van de aandelen in een vennootschap een geldlening verstrekt aan de koper van de aandelen ter financiering van de koopsom.3xVgl. S. Povaly, Private Equity Exits, Heidelberg: Springer Verlag 2007, p. 274-276. Ook in franchiseovereenkomsten worden vaak meerdere verhoudingen geregeld, met name indien de franchisegever tevens verhuurder is van de onroerende zaak van waaruit de franchisenemer de activiteiten ontplooit.
De vraag bij de omgang met samenhangende overeenkomsten is in hoeverre ontwikkelingen ten aanzien van de ene overeenkomst doorwerken in (een) andere overeenkomst(en). In januari en februari 2012 werd deze vraag voorgelegd aan de Hoge Raad. In zijn arrest inzake Agfaphoto Finance/Foto Noort4xHR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort). lag de vraag voor of de niet-nakoming van een huurkoopovereenkomst tussen (het gefailleerde) Agfaphoto Netherlands B.V. en Foto Noort v.o.f. gevolgen had voor de financieringsovereenkomst tussen Agfaphoto Finance B.V. en Foto Noort. Twee weken later, op 3 februari 2012, liet de Hoge Raad zich in het Euretco-arrest5xHR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije). uit over de gevolgen van de schending van een garantieverplichting in een aandelenverkoopovereenkomst voor de door de verkoper van de aandelen aan de koper van de aandelen verstrekte geldlening ter financiering van de aandelen.
In deze bijdrage worden beide arresten besproken (par. 2 en 3), waarna de impact van de arresten voor de praktijk wordt geschetst (par. 4). -
2. Agfaphoto Finance/Foto Noort: exit huurkoop, exit financiering
Foto Noort exploiteert een fotowinkel in het Noord-Hollandse Bergen. Een van de diensten die zij haar klanten biedt, is de ontwikkeling van foto’s op afstand. Klanten kunnen hun bestanden digitaal aanleveren, waarna Foto Noort de foto’s afdrukt op fotopapier. Voor deze dienst maakt Foto Noort gebruik van het Agfa D-lab 1 Minilab (hierna: het minilab). Foto Noort heeft het minilab in februari 2004 van Agfa Europe B.V. gekocht middels een huurkoopovereenkomst, waarbij Agfa tevens garantie en service toezegde. De aankoop van het minilab wordt voldaan middels een financiering bij Agfa Finance B.V. Per 1 november 2004 vindt kennelijk een herstructurering binnen het Agfa-concern plaats. De koopovereenkomst wordt overgenomen door AgfaPhoto Netherlands B.V., de financieringsovereenkomst door AgfaPhoto Finance B.V. (hierna: Finance). AgfaPhoto Netherlands B.V. wordt op 4 november 2005 failliet verklaard. Op 11 november 2005 laat de curator weten dat eventuele overeenkomsten geen gestand worden gedaan.6xHR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.1.
Foto Noort staakt vervolgens betaling van de leasetermijnen. Finance vordert vervolgens betaling van achterstallige en toekomstige leasetermijnen, betaling van de contractuele rente, betaling van de op grond van een koopoptie overeengekomen prijs en afgifte van het minilab.7xVgl. over de vergoeding van het positieve contractsbelang o.a. HR 10 juli 2009, LJN BI3402, NJ 2011, 43 m.nt. JH (Vos/TSN). Foto Noort vordert in reconventie een verklaring voor recht dat de financieringsovereenkomst is ontbonden en een veroordeling van Finance in de door Foto Noort geleden schade, op te maken bij staat.8xHR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.2.1.-3.2.2.
Nadat de kantonrechter de vordering ter zake van de verschuldigde leasetermijnen heeft toegewezen en de overige vorderingen in conventie en in reconventie heeft afgewezen, wijst het hof een diametraal tegenovergesteld arrest: alle vorderingen in conventie worden afgewezen en de vorderingen van Foto Noort in reconventie worden toegewezen. Het hof overweegt – kort gezegd – dat de mededeling van de curator d.d. 11 november 2005 met zich meebrengt dat sprake is van een tekortkoming die de ontbinding van de huurkoopovereenkomst rechtvaardigt. Gelet op de arresten Jans/FCN en Meisner/Arenda was de ontbinding van de financieringsovereenkomst eveneens gerechtvaardigd in verband met de samenhang tussen de huurkoopovereenkomst en de financieringsovereenkomst. Tot die samenhang concludeert het hof op basis van de omstandigheid dat een van de vennoten van Foto Noort pas tot aankoop van het minilab wilde overgaan nadat de voor de financiering van de aankoop benodigde financieringsovereenkomst rond was.9xHR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.2.3.-3.2.4.
In cassatie voert Finance onder meer aan dat de omstandigheid dat de huurkoopovereenkomst niet was ontbonden, met zich meebrengt dat de financieringsovereenkomst niet mocht worden ontbonden. De enkele mogelijkheid van ontbinding van de huurkoopovereenkomst is daarvoor onvoldoende, aldus Finance.10xHR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.4.
De Hoge Raad overweegt dat de ontbinding wel was gerechtvaardigd en voert daartoe aan:
‘Het oordeel van het hof moet aldus worden verstaan dat, gelet op de nauwe feitelijk-economische samenhang tussen de huurkoopovereenkomst en de financieringsovereenkomst, de tekortkoming in de huurkoopovereenkomst naar redelijkheid en billijkheid de door Foto Noort c.s. gevorderde ontbinding van de financieringsovereenkomst rechtvaardigt, ook al is de ontbinding van de huurkoopovereenkomst niet uitdrukkelijk mede gevorderd. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat het hof zijn oordeel mede erop heeft gebaseerd dat Foto Noort c.s. vanwege het faillissement van AgfaPhoto Netherlands geen nakoming meer konden verkrijgen van de met de huurkoopovereenkomst samenhangende essentiële verplichtingen om garantie en service te verlenen, en dat de curator heeft verklaard dat AgfaPhoto Netherlands de huurkoopovereenkomst niet gestand zal doen.’11xHR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.5.3.
In de hiervoor genoemde arresten Jans/FCN en Meisner/Arenda concludeerde de Hoge Raad tot samenhang tussen de koopovereenkomst en de financieringsovereenkomst op grond van artikel 7A:1576h lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). De verwijzing naar genoemde bepaling ontbreekt in het arrest Agfaphoto Finance/Foto Noort, waarschijnlijk omdat – het arrest zwijgt op dit onderdeel – Finance niet de eigendom van het minilab verkreeg.12xS. van Dongen gaat in haar noot onder dit arrest in JOR 2012/98 nader in op de rol van art. 7A:1576h lid 3 BW ten aanzien van professionele wederpartijen.
De Hoge Raad lijkt hierbij de regel van artikel 37 lid 1 Faillissementswet (Fw) te hebben meegewogen. Dit artikel bepaalt dat indien de curator niet aangeeft een wederzijds nog niet geheel uitgevoerde wederkerige overeenkomst gestand te doen, hij zijnerzijds het recht om nakoming te vorderen verspeelt. Tevens lijkt de Hoge Raad een versoepeling van het ontbindingsrecht te aanvaarden door te bepalen dat indien twee overeenkomsten samenhangen en ten aanzien van een van de overeenkomsten dermate wordt tekortgeschoten dat de ontbinding gerechtvaardigd is, de (aanvullende werking van de?) redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de samenhangende overeenkomst mag worden ontbonden, zelfs als de overeenkomst in de uitvoering waarvan primair wordt tekortgeschoten, niet is ontbonden. Gelet op artikel 37 Fw is het begrijpelijk dat geen waarde wordt gehecht aan de afwezigheid van een formele ontbindingsverklaring. De curator kon immers geen nakoming van de koopovereenkomst vorderen. Het is niet geheel duidelijk of dit oordeel ook werking heeft buiten faillissementssituaties, waarin de vraag of al dan niet is ontbonden wel een rol kan spelen.
De Hoge Raad casseert het oordeel van het hof dat Finance schadevergoeding van Foto Noort kan vorderen. De Hoge Raad overweegt: ‘Dat gevolg kan daaraan niet worden verbonden, aangezien de bedoelde samenhang alleen van belang is voor het antwoord op de vraag of het tekortschieten van AgfaPhoto Netherlands onder de huurkoopovereenkomst gevolgen heeft voor de gebondenheid van Foto Noort c.s. jegens AgfaPhoto Finance onder de financieringsovereenkomst.’13xHR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.8.
De Hoge Raad spreekt uit dat voor een recht op schadevergoeding verwijtbaarheid noodzakelijk is. Gelet op de omstandigheid dat de ontbinding niet aan Finance was te wijten, maar het gevolg was van het faillissement van AgfaPhoto Netherlands B.V., is dit standpunt begrijpelijk. Immers, geen schade zonder verzuim, als artikel 6:74 en 6:95 BW strikt worden gelezen. Welke rol speelt artikel 6:277 BW in dezen, dat bepaalt dat de schade die het gevolg is van de ontbinding, vergoed moet worden? Aangezien artikel 6:265 BW de ontbinding mogelijk maakt na het intreden van iedere tekortkoming – dus niet uitsluitend de toerekenbare tekortkoming – lijkt verzuim geen vereiste. Welke rol is bovendien weggelegd voor artikel 6:78 BW, dat in geval van toepassing van artikel 6:277 BW van kracht is?
-
3. Garantie-inbreuk leidt tot einde vendor loan
In het tweede te bespreken arrest, HR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco), stond een aandelentransactie centraal. Bij koopovereenkomst d.d. 13 oktober 2004 heeft Euretco van gedaagde in cassatie (Naeije) de 120 aandelen van Naeije in MKB gekocht. In de aandelenverkoopovereenkomst is door X een zogeheten balansgarantie afgegeven. Door middel van een vendor loan verstrekte X een lening aan Euretco voor de financiering van de aankoop van de aandelen. De leveringsakte bevatte onder meer de volgende bepaling: ‘Indien [Euretco] de jaarlijkse aflossing van € 900.000 geheel of gedeeltelijk niet kan voldoen doordat zij er niet in slaagt de aandelen door te plaatsen en tevens de situatie zich voordoet dat de winst van [MKB] ontoereikend is om de dividenduitkering zodanig hoog vast te stellen dat [Euretco] daaruit de overeengekomen aflossingen kan voldoen, zal [Euretco] de aflossingen mogen opschorten totdat op voornoemde wijze(n) wel voldoende aflossingscapaciteit aanwezig is.’14xHR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.1.
De leningsakte bevatte onder meer de volgende bepaling: ‘Indien uit een due diligence onderzoek van een (potentiële) koper in 2005 blijkt dat de jaarcijfers 2003 van MKB met de daarbij behorende toelichting geen juiste voorstelling van zaken geven, zal de daaruit voortvloeiende correctie van de koopprijs in redelijkheid in onderling overleg danwel in een arbitrageprocedure worden bepaald en zal X het bedrag dat met de correctie is gemoeid aan Euretco kwijten op het geleende bedrag.’15xHR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.1.
Later wilde Euretco haar belang in MKB verkopen aan een derde. Bij het boekenonderzoek dat in het kader van die voorgenomen transactie plaatsvond, kwamen lijken uit de kast op grond waarvan aannemelijk werd dat de jaarcijfers 2003 geen juiste voorstelling van zaken gaven. Euretco is toen met Naeije in overleg getreden over neerwaartse aanpassing van de koopprijs. Partijen bereikten geen overeenstemming. De route naar arbitrage kon niet worden bewandeld, omdat het due diligence onderzoek nog niet was afgerond. Euretco werd dus geconfronteerd met de omstandigheid dat zij de aandelen te duur had verworven omdat de jaarcijfers 2003 geen juiste voorstelling van zaken gaven, zonder dat zij de mogelijkheid had daar iets aan te doen. 16xHR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.1.
Euretco schortte vervolgens aflossing van de lening op en schortte tevens betaling van de rente op. Daarop ontbond Naeije de overeenkomst van geldlening en vorderde zij in rechte betaling van de koopsom. De rechtbank oordeelde dat Euretco bevoegd tot opschorting was overgegaan en dat Naeije in schuldeisersverzuim verkeerde. Naeije werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof daarentegen oordeelde dat Euretco bevoegd de aflossing van de lening opschortte, maar dat zij niet bevoegd was de rentebetalingen op te schorten. Het hof kwam tot dit oordeel op basis van een uitleg van de overeenkomst van geldlening.17xHR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.2.-3.4.
De Hoge Raad casseerde en oordeelde daartoe dat er een nauwe samenhang bestond tussen de aandelenverkoopovereenkomst en de overeenkomst van geldlening. Gelet op de koppeling tussen de aandelenverkoopovereenkomst en de overeenkomst van geldlening die ook in beide overeenkomsten wordt aangelegd, bevreemdt dit oordeel niet.18xHR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.5.1.-3.5.4.
Het schenden van de balansgarantie door Naeije leidde tot bevoegde opschorting van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening door Euretco, zulks op grond van artikel 6:52 BW en 6:262 BW. Daarbij overweegt de Hoge Raad – in navolging van de conclusie van A-G Rank-Berenschot – dat een bevoegd gedaan beroep op opschorting aan ontbinding in de weg staat, omdat dan niet gesproken kan worden van een tekortkoming.19xHR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.5.2.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat – contractuele afwijkingen daargelaten – opschorting een van de weinige gevallen is waarin niet-nakoming desalniettemin niet tot ontbinding kan leiden. Uitgangspunt van artikel 6:265 lid 1 BW is dat iedere tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt, of deze toerekenbaar is of niet. Ook in geval van een door overmacht ingegeven tekortkoming kan blijkens de wettelijke regel van artikel 6:265 lid 1 BW worden ontbonden.
-
4. Wat te doen met de samenhang?
In het onderhavige geval moest de rechter er twee keer aan te pas komen om de samenhang tussen de overeenkomsten vast te stellen. In het geval van Euretco moest worden doorgeprocedeerd tot en met de Hoge Raad voordat de samenhang kwam vast te staan. Het ware gemakkelijker geweest – met name ook voor partijen zelf – indien de samenhang in de overeenkomsten was benadrukt. Dit was contractueel eenvoudig te realiseren geweest.
Het omgekeerde is ook eenvoudig te realiseren: het wegschrijven van samenhang. Met name in het tweede arrest had het voor de hand kunnen liggen dat partijen in de aandelenverkoopovereenkomst en in de leningovereenkomst hadden opgenomen dat geen samenhang tussen de overeenkomsten bestaat en dat eventuele gebreken in de ene overeenkomst niet van invloed zijn op de andere overeenkomst.
In een franchiseovereenkomst wordt de samenhang eveneens geregeld aangetroffen, met name als de franchisenemer niet alleen de franchiselicentie afneemt van de franchisegever, maar tevens zijn winkel runt vanuit een door de franchisegever verhuurde onroerende zaak.20xUitgebreid over dit onderwerp: G.M. Kerpestein, Huurrecht bedrijfsruimte, Den Haag: Sdu 2009, p. 59-67 en 291-296 met vindplaatsen; E.H.H. Schelhaas, Huur en franchise (2), TvHB 2006/2, p. 44-47; J.C. Toorman, Samenloop huur en franchise na invoering nieuw huurrecht, TvHB 2004/3, p. 68-70; M.T.H. de Gaay Fortman, Aanpassing huurrecht ten behoeve van franchising, TvHB 2011/1, p. 23-25. In de literatuur wordt aangenomen dat in verband met het bepaalde in artikel 6:215 BW de opzegging van de huurrelatie wordt geregeld door artikel 7:293-296 BW, waarvan niet ten nadele van de huurder mag worden afgeweken.21xBehoudens in geval van voorafgaande toestemming van de kantonrechter. Vgl. art. 7:291 leden 2-4 BW.
Evenwel is denkbaar dat in de franchiseovereenkomst wordt opgenomen dat in het gehuurde uitsluitend de franchiseformule mag worden uitgebaat. Indien de franchiseovereenkomst eindigt, zou dan onder omstandigheden sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, omdat het gehuurde niet langer conform de contractuele bestemming wordt gebruikt. Een dergelijke tekortkoming zou de opzegging c.q. de ontbinding van de huurovereenkomst kunnen rechtvaardigen. Helemaal zeker is dit evenwel niet.22xKerpestein 2009, p. 291-296 met vindplaatsen.
-
5. Conclusie
Indien twee op zichzelf losstaande overeenkomsten feitelijk en economisch zo nauw met elkaar verbonden zijn dat ontwikkelingen in de ene overeenkomst onlosmakelijk gevolgen hebben voor de andere overeenkomst, kan dit ook juridische gevolgen hebben. In dat geval kan de tekortkoming in de ene overeenkomst aanleiding vormen om de daarmee samenhangende overeenkomst te ontbinden. Bedacht moet worden dat de samenhang ook contractueel kan worden geconstrueerd of juist kan worden weggeschreven.
Noten
-
1 Voorbeelden van regelingen over samenhangende overeenkomsten kunnen worden gevonden in art. 7:46e BW en 7:50e BW. Deze regelingen hebben betrekking op respectievelijk de koop op afstand en timesharingovereenkomsten. Beide regelingen vormen de implementatie van Europese richtlijnen. Vgl. S.E. Bartels & S. van Dongen, Samenhangende overeenkomsten uit het Europese consumentenrecht in Boek 7 BW, WPNR 2011, p. 985-986.
-
2 Vgl. HR 23 januari 1998, LJN ZC2555, NJ 1999, 97 m.nt. JBMV (Jans/FCN); HR 14 januari 2000, LJN AA4279, NJ 2000, 307 m.nt. JBMV (Meisner/Arenda); F.J.W. Meijer, Samenhangende rechtsverhoudingen in ontwikkeling, WPNR (1998) 6329 en 6330.
-
3 Vgl. S. Povaly, Private Equity Exits, Heidelberg: Springer Verlag 2007, p. 274-276.
-
4 HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort).
-
5 HR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije).
-
6 HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.1.
-
7 Vgl. over de vergoeding van het positieve contractsbelang o.a. HR 10 juli 2009, LJN BI3402, NJ 2011, 43 m.nt. JH (Vos/TSN).
-
8 HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.2.1.-3.2.2.
-
9 HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.2.3.-3.2.4.
-
10 HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.4.
-
11 HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.5.3.
-
12 S. van Dongen gaat in haar noot onder dit arrest in JOR 2012/98 nader in op de rol van art. 7A:1576h lid 3 BW ten aanzien van professionele wederpartijen.
-
13 HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012, 60 (Agfaphoto Finance/Foto Noort), r.o. 3.8.
-
14 HR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.1.
-
15 HR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.1.
-
16 HR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.1.
-
17 HR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.2.-3.4.
-
18 HR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.5.1.-3.5.4.
-
19 HR 3 februari 2012, LJN BU4907, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije), r.o. 3.5.2.
-
20 Uitgebreid over dit onderwerp: G.M. Kerpestein, Huurrecht bedrijfsruimte, Den Haag: Sdu 2009, p. 59-67 en 291-296 met vindplaatsen; E.H.H. Schelhaas, Huur en franchise (2), TvHB 2006/2, p. 44-47; J.C. Toorman, Samenloop huur en franchise na invoering nieuw huurrecht, TvHB 2004/3, p. 68-70; M.T.H. de Gaay Fortman, Aanpassing huurrecht ten behoeve van franchising, TvHB 2011/1, p. 23-25.
-
21 Behoudens in geval van voorafgaande toestemming van de kantonrechter. Vgl. art. 7:291 leden 2-4 BW.
-
22 Kerpestein 2009, p. 291-296 met vindplaatsen.