-
Samenvatting
Volgens standaardjurisprudentie van de Hoge Raad plegen franchisegevers die ondeugdelijke prognoses verschaffen bij het aangaan van franchiseovereenkomsten niet zonder meer een wanprestatie jegens hun franchisenemers. In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de vraag of het onderscheid dat de Hoge Raad in dergelijke gevallen maakt, tussen wanprestatie en onrechtmatige daad, (nog) gerechtvaardigd is, daarbij wordt een kritische blik geworpen op de rol van de Obliegenheit binnen het Nederlands verbintenissenrecht en in het verlengde daarvan wordt een visie gegeven op de rol van artikel 7:915 BW binnen de nieuwe Wet franchise.
Inhoud
- 1. Inleiding
- 2. Aanleiding: kritiek van Vranken
- 3. Diepe gronden – Vranken en de Hoge Raad
- 4. De grondlaag: ‘Obliegenheit’
- 5. Ondergronds bij Vranken en gelijkgestemden
- 6. De invloed van de Wet franchise
- 7. Een blik vooruit – onderzoeksplicht en schuldeisersverzuim
- 8. Afdwingbaarheid onderzoeksplicht
- 9. Conclusie: het gelijk van Vranken
- ↑ Naar boven
Contracteren |
|
Discussion | De Wet franchise in de glazen bol van Vranken |
Trefwoorden | Art. 7:915 BW, Obliegenheit, Schuldeisersverzuim, Onderzoeksplicht, Franchise |
Auteurs | C. de Looff |
DOI | 10.5553/Contr/156608932021023004004 |
Auteursinformatie |