-
Samenvatting
In deze bijdrage bespreekt de auteur aan de hand van het recente door de Hoge Raad gewezen arrest van 23 november 2012 (LJN BX5881) de problematiek die ziet op de bestuurdersaansprakelijkheid. In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat als een bestuurder van een vennootschap door een derde aansprakelijk wordt gesteld en de grondslag van de vordering niet bestaat uit een tekortschietende of onbehoorlijke taakuitoefening als bestuurder, maar berust op een daarvan losstaande zorgvuldigheidsnorm, de gewone regels van de onrechtmatige daad gelden. In het bijzonder is dan niet vereist dat de bestuurder een ernstig verwijt van zijn handelen kan worden gemaakt. Aan de hand van bespreking van de vereisten voor aansprakelijkheid bij primair of secundair daderschap en een uitleg van de Beklamel- en Oosterhof-normen komt de auteur tot de conclusie dat het arrest niet tot meer bestuurdersaansprakelijkheid leidt.
Onderneming en Financiering |
|
Artikel | Maakt de Hoge Raad het vennootschapsrecht opnieuw nodeloos ingewikkeld? |
Trefwoorden | bestuurdersaansprakelijkheid, ernstige verwijtbaarheid, art. 6:162 BW, LJN BX5881 |
Auteurs | Prof. mr. J.B. Huizink |
Auteursinformatie |