-
Augustus 2014
Draagplicht kosten van lijkbezorging
• Hof Den Haag 12 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3652
A pleegt suïcide in een penitentiaire inrichting. De vader en de echtgenote van A zijn in geschil wie de kosten van lijkbezorging draagt, die de vader heeft gemaakt na het overlijden van A. De vader heeft de begrafenisondernemer de opdracht gegeven het lichaam van A op te halen uit de penitentiaire inrichting, te verzorgen en op te baren in een rouwkamer. Vervolgens heeft de vader ook de begrafenis van A verzorgd en geregeld met de begrafenisonderneming.
De kosten van lijkbezorging komen als schulden van de nalatenschap in principe voor de echtgenote (art. 4:13 en 4:14 van het Burgerlijk Wetboek, BW), maar in deze zaak gaat het niet om door haar gemaakte kosten van lijkbezorging. De vader heeft geen opdracht, volmacht of last van de echtgenote gekregen. Hij beroept zich op zaakwaarneming (art. 6:200 BW).
Het hof maakt onderscheid tussen de kosten van het ophalen en doen opbaren in een rouwkamer, die worden vergoed op grond van zaakwaarneming door de vader, en de kosten van de uitvaart en teraardebestelling, die niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze vooral het belang van vader dienden. De echtgenote had zelf de uitvaart en teraardebestelling van A kunnen en willen regelen. Haar rol was tot een minimum teruggebracht en haar familie en vrienden waren niet uitgenodigd. Bovendien wilde A volgens haar worden gecremeerd. -
Oktober 2014
Onderzoeksplicht vereffenaars naar omvang nalatenschap
• Rb. Gelderland 17 oktober 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:6626
X maakt bezwaar tegen de uitdelingslijst van de nalatenschap van erflater (art. 4:218 lid 3 BW). X maakt onder meer bezwaar tegen het feit dat de vereffenaars de aanspraken van zijn moeder (als van tafel en bed gescheiden echtgenote van erflater) op het vermogen van erflater niet hebben onderzocht dan wel hebben betwist. De rechtbank wijst dit bezwaar af. Uit correspondentie tussen X en de vereffenaars blijkt dat de vereffenaars de vermogensrechtelijke positie van X’ moeder wel hebben onderzocht, maar dat zij hierover een ander standpunt innemen dan X. De enkele omstandigheid dat X zich niet in het standpunt van de vereffenaars kan vinden, is geen aanleiding voor de vereffenaars om hun eigen standpunt te herzien. X had de (impliciete) stelling dat zijn moeder nog een vordering had op erflater beter in rechte kunnen laten vaststellen of op zijn minst nader moeten onderbouwen.
Het bezwaar van X dat onvoldoende is onderzocht welke onroerende zaken erflater op het moment van overlijden op zijn naam had staan, wordt ook afgewezen. De vereffenaars hebben tweemaal per datum overlijden de kadastrale registers geraadpleegd. Voor een vereffenaar bestaat er geen aanleiding om onderzoek te verrichten naar de omvang van het vermogen vóór het overlijden van erflater als er geen concrete aanwijzingen zijn dat erflater niet in de openbare registers opgenomen onroerende zaken in eigendom had.Omvang legitieme portie
• Hof Arnhem-Leeuwarden 21 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8057
Erflater was in de wettelijke gemeenschap van goederen getrouwd en laat drie kinderen (A, X en Y) achter. In 1977 en 1992 verkocht erflater twee stukken grond aan X tegen een te lage prijs. In erflaters testament van 1992 is een ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Als de echtgenote van erflater in 2010 als langstlevende overlijdt, verwerpen X en Y hun erfdeel en doen een beroep op de legitieme portie. A stelt zich op het standpunt dat de verkoop en levering van de twee stukken grond aan X zijn aan te merken als gift en dat deze gift in aanmerking komt bij de berekening van de legitieme portie.
Het hof oordeelt dat niet van belang is of de verkoop en levering van de twee stukken grond aan X kwalificeren als gift. Als al sprake is van een gift, dan is deze gedaan door vader. Erflater had in zijn testament opgenomen dat schenkingen niet in zijn nalatenschap hoeven te worden ingebracht. X en Y hebben geen beroep op de legitieme gedaan in de nalatenschap van hun vader en dit is niet meer mogelijk op grond van artikel 4:85 lid 1 BW. In de nalatenschap van moeder wordt een eventuele gift niet in aanmerking genomen, omdat deze niet door moeder is gedaan. Het feit dat de ouders in de wettelijke gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat de gift daardoor ten laste van hen beiden is gekomen, maakt dat niet anders.Interingsbevoegdheid vruchtgebruikvermogen
• Rb. Midden-Nederland 22 oktober 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:5043
Erflater heeft in zijn testament uit 1991 zijn kinderen X en Y benoemd tot zijn erfgenamen en heeft aan zijn tweede echtgenote B – mede ter voldoening aan zijn verzorgingsverplichting – het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd. X en Y hebben een procedure gestart omdat B volgens hen onbevoegd inteert op het vruchtgebruikvermogen. B is van mening dat zij wel interingsbevoegdheid heeft verkregen vanwege de verzorgingsgedachte die in het testament is opgenomen. En op het moment van het opstellen van het testament was te voorzien dat het rendement van het vermogen onvoldoende was om van te leven.
De rechtbank leest in het testament geen impliciete of expliciete uitzondering op het wettelijke uitgangspunt dat het vruchtgebruikvermogen niet mag worden verbruikt (art. 3:214 BW). Dat bij het maken van het testament al duidelijk was dat dit vruchtgebruik niet toereikend was om in het levensonderhoud van B te voorzien, is door X en Y voldoende weerlegd. Bovendien zou het logisch zijn geweest om dan juist hiervoor een expliciete voorziening te treffen. De in het testament opgenomen vrijstelling van zekerheidstelling voor B en de bepaling dat B het kapitaal zo goed mogelijk in stand moet houden, leiden niet tot een (gedeeltelijke) interingsbevoegdheid. Het zonder recht interen op het vermogen wordt door de rechtbank aangemerkt als het tekortschieten van B in de nakoming van haar verplichtingen (art. 6:74 BW) en het in ernstige mate tekortschieten als bedoeld in artikel 3:221 lid 1 BW. De rechtbank wijst de vordering tot terugbetaling van het bedrag waarmee het vruchtgebruikvermogen is verminderd toe en stelt het vruchtgebruik onder bewind.Verdeling nalatenschap; ontkenning vaderschap
• Hof Arnhem-Leeuwarden 28 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8258
De Ontvanger vordert verdeling van de nalatenschap van A (art. 3:180 BW). X heeft een verzoek ingediend tot ontkenning van het vaderschap van A en dit verzoek is toegewezen. Dit betekent dat het door het huwelijk ontstane vaderschap van de ondertussen overleden A wordt geacht nimmer gevolg te hebben gehad (art. 1:202 lid 1 BW). Hieruit volgt dat X geen erfgenaam van A is en geen deelgenoot in de nalatenschap van A. De Ontvanger kan als schuldeiser van de nalatenschap geen verdeling van de nalatenschap vorderen op grond van artikel 3:180 BW.
Uitleg testament
• Hof Den Haag 28 oktober 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3858
Deze uitspraak betreft de verwijzingsprocedure van HR 8 februari 2013, waarin de Hoge Raad bepaalde dat bij de beoordeling of een testament ‘duidelijke zin’ heeft als bedoeld in artikel 4:46 lid 2 BW, daden of verklaringen die niet in het testament zijn opgenomen, kunnen worden gebruikt op grond van artikel 4:46 lid 1 BW. Het hof onderzoekt aan de hand van deze maatstaf wat de bedoeling van erflater was bij het uitsluiten van de wilsrechten van de artikelen 4:19 en 4:20 BW, waarvan vaststaat dat die op zichzelf geen duidelijke zin hebben, omdat deze niet gelden als de kinderen een vordering op een stiefouder krijgen.
Het hof overweegt aan de hand van de verklaring van de betrokken notaris dat het de bedoeling van erflater is geweest zijn tweede echtgenote zo goed mogelijk verzorgd achter te laten en haar de volle beschikking over zijn vermogen te geven, temeer omdat zijn echtgenote geen pensioen na zijn overlijden krijgt. Hij wilde zijn echtgenote ontheffen van de verplichting tot overdracht van goederen in het testament aan de kinderen als bedoeld in artikel 4:21 BW. Uit de daden en verklaringen van erflater blijkt niet – zoals de andere betrokken kandidaat-notaris heeft gesteld – dat erflater alle wilsrechten wenste uit te sluiten en dat hij zijn kinderen na het overlijden van zijn echtgenote ook het recht op goederen heeft willen ontzeggen als bedoeld in artikel 4:22 BW. Het hof komt tot de conclusie dat erflater de bedoeling had alleen artikel 4:21 BW uit te sluiten. -
November 2014
Aansprakelijkheid schulden erflater
• Rb. Oost-Brabant 12 november 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:7021
Erflater was in de wettelijke gemeenschap van goederen getrouwd en laat zijn echtgenote en dochter als erfgenamen achter. De echtgenote en dochter aanvaarden de nalatenschap van erflater zuiver. Erflater heeft de laatste tien jaar voor zijn overlijden op basis van een overeenkomst van opdracht beheer gevoerd over het vermogen van X (art. 7:400 BW). Erflater heeft in deze periode bijna € 350.000 zonder enige rechtsgrond onttrokken aan het vermogen van X. Op grond van artikel 7:403 lid 2 BW moet erflater rekening en verantwoording afleggen aan X. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze rekening en verantwoording liggen bij erflater en – na diens overlijden – bij zijn erfgenamen (art. 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv). Het feit dat erflater geen administratie over het beheer heeft bijgehouden en de erfgenamen hierdoor in bewijsnood komen, komt voor rekening van de erfgenamen als rechtsopvolgers onder algemene titel. De rechtbank oordeelt dat de erfgenamen als rechtsopvolgers onder algemene titel de onttrokken bedragen, voor zover deze betalingen aan erflater zijn gedaan, aan X moeten terugbetalen op grond van onverschuldigde betaling.
Vereffeningskosten; uitkering van levensverzekering
• Rb. Zeeland-West-Brabant 12 november 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7704
X c.s. (drie schuldeisers) voeren als belanghebbenden verzet tegen de rekening en verantwoording ex artikel 4:218 lid 3 BW. Anders dan onder meer in het verzet wordt aangevoerd, oordeelt de kantonrechter dat een redelijke wetstoepassing ertoe leidt dat de vereffeningskosten moeten worden voldaan vóór de overige schuldeisers. De kantonrechter komt onder meer tot dit oordeel omdat anders niemand zich nog geroepen voelt de nalatenschap als vereffenaar af te wikkelen. Ook heeft de vereffening van een nalatenschap veel raakvlakken met een faillissement en is in de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter als aanbeveling opgenomen de vereffeningskosten als boedelschulden aan te merken.
X c.s. betwisten ook dat de vereffenaars (kinderen van erflater) een vordering op de nalatenschap hebben uit hoofde van de levensverzekering van erflater en dat deze vordering ten onrechte in de rekening en verantwoording is opgenomen als concurrente vordering. De verzekering was afgesloten voor het verstrekken van de hypothecaire geldlening. De vereffenaars stonden na erflater als begunstigden aangewezen in de polis van de verzekering. De bank (tevens hypotheekhouder) heeft een pandrecht gevestigd op de vordering van erflater die voortvloeit uit de levensverzekering en heeft vervolgens zichzelf aangewezen als eerste begunstigde. Deze verpanding en gewijzigde begunstiging zijn in de polis aangetekend. Nu de bank na overlijden de volledige uitkering uit levensverzekering heeft gebruikt om de hypothecaire schuld af te lossen, is er volgens de kantonrechter geen regresvordering voor de vereffenaars ontstaan. Bovendien komt het aflossen van de hypothecaire schuld ten goede aan de nalatenschap, waarin de vereffenaars als erfgenaam gerechtigd zijn. Het verzet van X c.s. wordt gegrond verklaard.Verdeling nalatenschap gedurende vereffening
• Hof Arnhem-Leeuwarden 18 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8865
A en B c.s. zijn erfgenamen in de nalatenschappen van vader en moeder. Beide nalatenschappen zijn beneficiair aanvaard. B c.s. stellen een vordering tot de verdeling van deze nalatenschappen in, omdat A zich van meet af aan tegen de verdeling in het geheel heeft verzet. Nu onvoldoende gesteld of gebleken is dat de vereffening heeft plaatsgevonden, hadden B c.s. in eerste aanleg niet-ontvankelijk behoren te worden verklaard in hun vorderingen tot verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder. Het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd, met uitzondering van de daarin vervatte wijze van verdeling van de woning.
B c.s. hebben naast verdeling gevorderd die beslissingen te nemen die in goede justitie als juist voorkomen. Omdat de vereffening nog niet is afgerond, valt hieronder het benoemen van een vereffenaar. Het hof verwijst de zaak met toepassing van artikel 69 Rv naar een bevoegde kamer om daar te worden voortgezet als verzoekschriftprocedure tot benoeming van een vereffenaar.Wilsbekwaamheid erflater; medewerking afwikkeling nalatenschap
• Rb. Rotterdam (k.g.) 18 november 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9348
Erflater heeft een maand voor zijn overlijden een nieuw testament opgemaakt. Relevant voor deze uitspraak is dat erflater in het nieuwe testament niet zijn echtgenote maar A en B gezamenlijk tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder benoemd heeft. De executeurs vorderen samengevat dat de echtgenote gegevens verstrekt die nodig zijn voor de vaststelling van de omvang van de nalatenschap. De echtgenote weigert de afgifte van deze gegevens, omdat zij van mening is dat het laatste testament niet geldig is wegens wilsonbekwaamheid van erflater.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet aannemelijk is dat erflater wilsonbekwaam was. De notaris heeft op gedetailleerde en gemotiveerde wijze verklaard dat zij geen enkele aanleiding had om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflater. Erflater was volgens de notaris er de persoon niet naar om zich onder druk te laten zetten. Bovendien heeft de echtgenote – die niet bij het passeren zelf, maar wel op het notariskantoor aanwezig was – niet kenbaar gemaakt dat zij twijfelde aan de wilsbekwaamheid van erflater, terwijl ze wel de mogelijkheid hiertoe had.
De vordering van de executeurs tot afgifte van de gegevens wordt toegewezen, behalve ten aanzien van een aantal door de voorzieningenrechter apart behandelde gegevens.
De voorzieningenrechter doet vanwege het ontbreken van spoedeisend belang geen uitspraak over de vraag of de verstoorde verhouding tussen de echtgenote en de executeurs dusdanig slecht is dat sprake is van ‘gewichtige redenen’ voor het ontslag van de executeurs (art. 4:149 lid 2 BW). Wel stelt de voorzieningenrechter dat het grotendeels aan de houding van de echtgenote is te wijten dat haar verstandhouding met de executeurs minder goed is. Geen medewerking kan contraproductief uitwerken en ertoe leiden dat de echtgenote nog langer op haar huurpenningen krachtens legaat moet wachten. Niet zeker is of de nalatenschap positief zal uitvallen, omdat er misschien nog een fiscale claim in de nalatenschap valt. Doorprocederen over een mogelijk negatieve nalatenschap is volgens de voorzieningenrechter weinig zinvol. Partijen kunnen beter inzicht krijgen in de omvang van de nalatenschap.Einde bevoegdheden vereffenaar
• Rb. Noord-Nederland 19 november 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5749
De Stichting beheer en bewind treedt op als vereffenaar in de nalatenschap van X. De Stichting heeft jegens A vorderingen ingesteld. Deze vorderingen zijn ook op de uitdelingslijst opgenomen en aan de gezamenlijke deelgenoten toebedeeld. Door het verbindend worden van de uitdelingslijst is de vereffening voltooid. De vorderingen zijn onder algemene titel op de gezamenlijke deelgenoten overgegaan. De taak van de Stichting als vereffenaar is hiermee geëindigd en de Stichting is niet meer gerechtigd tot incasso van de vorderingen. De Stichting wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
Machtiging curator tot herroepen testament
• Rb. Midden-Nederland 26 november 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6455
De rechtbank verleent de curator een machtiging voor het herroepen van de uiterste wil van X, waarin haar achterneef tot enig erfgenaam is benoemd. X is onder curatele gesteld en feitelijk onbekwaam. Op grond van artikel 4:55 lid 2 BW kan deze machtiging niet worden verleend, omdat X niet in staat is haar wil te bepalen over het herroepen van het testament. De kantonrechter is echter van mening dat artikel 4:55 lid 2 BW in dit geval onvoldoende bescherming biedt. De buitengewone omstandigheden leiden ertoe dat de voorwaarde voor het opmaken van een uiterste wil met machtiging van de kantonrechter – te weten dat de onder curatele gestelde de gevolgen van de uiterste wilsbeschikking overziet – in dit geval en voor zover nodig buiten toepassing moeten blijven. Volgens de kantonrechter was X ten tijde van testeren al wilsonbekwaam. Dit leidt de kantonrechter af uit de wijze waarop het testament tot stand is gekomen, het in 2008 gesloten huwelijk tussen X en haar achterneef, dat later nietig is verklaard, en de verschillende medische rapporten over de geestelijke toestand van X.
De huidige wetgeving leidt ertoe dat het testament van X niet tijdens het leven kan worden herzien. Pas na overlijden kan het testament worden aangevochten. Volgens de kantonrechter heeft X er groot belang bij dat het testament wordt herroepen en dat haar (wettelijke) erfgenamen niet worden opgezadeld met de last dit testament aan te tasten, omdat X dan het risico loopt dat de erfgenamen dit achterwege laten. Onder deze omstandigheden dient de curator op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 Eerste Protocol EVRM een machtiging te worden verleend om namens de onder curatele gestelde de uiterste wil te herroepen.Vordering tot verdeling nalatenschap
• Rb. Rotterdam 26 november 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9355
De curator van de failliete X vordert (partiële) verdeling van de nalatenschap van de vader van X. X is door vader uitgesloten als erfgenaam en is daardoor geen deelgenoot in de nalatenschap. Ook bij een beroep op de legitieme portie ontstaat geen deelgenootschap in de nalatenschap, omdat de legitimaris slechts een vordering op de nalatenschap heeft. De rechtbank verklaart de curator niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelt de curator in de werkelijk gemaakte proceskosten, omdat hij op eenvoudige wijze had kunnen onderzoeken of X erfgenaam van zijn vader was.
Jurisprudentieoverzicht
DOI: 10.5553/TE/187416812015016001004
Jurisprudentie | Jurisprudentieoverzicht |
Auteurs | Mr. E.M.A. van Amersfoort |
DOI | 10.5553/TE/187416812015016001004 |
Bron | Tijdschrift Erfrecht, Aflevering 1, 2015 |
|