-
1 Inleiding
Het wetsvoorstel voor de nieuwe Omgevingswet (hierna: Omgevingswet) van 16 juni jl. heeft inmiddels alweer de nodige aandacht gekregen in de rechtsliteratuur. Zonder uitputtend te willen zijn, verwijs ik hier alleen al naar het themanummer in het tijdschrift Milieu & Recht van 2014, aflevering 8 en het themanummer in dit tijdschrift van 2014, nr. 3 en 4, waarin diverse lezenswaardige artikelen aan dit wetsvoorstel zijn gewijd. Enigszins onderbelicht zijn tot op heden gebleven de nieuwe, voorgestelde termijnen in de Omgevingswet, waarna het omgevingsplan en de omgevingsvergunning in werking treden. Die wijken namelijk af, ten opzichte van de huidige termijnen, waarna een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning in werking treedt. Vandaar dat in dit artikel hierop nader wordt ingegaan. Daarbij komt aan de orde of deze nieuwe voorgestelde termijnen wel of niet uniform zijn en/of deze een verbetering betekenen ten opzichte van de huidige situatie.
-
2 Nieuwe termijnen
2.1 Omgevingsplan
Eén van de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet is het versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving en dat dus procedures sneller worden doorlopen.1xZie MvT in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 7.
Met het oog daarop is in art. 16.76 lid 1 Omgevingswet bepaald dat een omgevingsplan in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop van het besluit mededeling is gedaan, ex art. 3:43 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het omgevingsplan zal de opvolger worden van het bestemmingsplan, zij het dat de reikwijdte van het omgevingsplan groter zal zijn dan die van het bestemmingsplan. Het omgevingsplan zal namelijk niet beperkt zijn tot ‘een goede ruimtelijke ordening’, zoals dat in het huidige bestemmingsplan het geval is, maar kan alle aspecten van de fysieke leefomgeving omvatten.2xZie MvT in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 52.
Aanvankelijk had de regering een nog kortere termijn voor de inwerkingtreding van een omgevingsplan voorgesteld, namelijk twee weken. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is echter deze termijn voor inwerkingtreding van het omgevingsplan van twee - naar vier weken opgetrokken.3xZie advies van de Afdeling advisering Raad van State en nader rapport in Kamerstukken II 2013/14, nr. 4, p. 144.
2.2 Omgevingsvergunning
In art. 16.77 lid 1 van de Omgevingswet is bepaald dat een omgevingsvergunning in werking treedt, met ingang van de dag waarop twee weken zijn verstreken, sinds de dag waarop het besluit is bekendgemaakt of, als van het besluit na de bekendmaking daarvan mededeling moet worden gedaan: van het besluit mededeling is gedaan.
Deze termijn van twee weken gaat dus gelden voor alle omgevingsvergunningen voor allerhande omgevingsvergunningplichtige activiteiten, als bedoeld in art. 5.1 Omgevingswet.
Ook over deze termijn van twee weken had de Afdeling advisering van de Raad van State opmerkingen, maar uiteindelijk is deze termijn van twee weken ongewijzigd opgenomen in de Omgevingswet.4xZie eveneens het advies van de Afdeling advisering Raad van State en nader rapport in Kamerstukken II 2013/14, nr. 4, p. 144.
Voordat hierna de verdere gevolgen van de nieuwe termijnen in de Omgevingswet voor inwerkingtreding van het omgevingsplan en de omgevingsvergunning, in vergelijking met de huidige situatie, worden besproken, geef ik hierna eerst de huidige termijnen voor inwerkingtreding van een bestemmingsplan en omgevingsvergunningen weer.
-
3. Huidige termijnen
3.1 Bestemmingsplan
Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan treedt in werking met ingang van de dag na de dag, waarop de beroepstermijn van zes weken is verstreken en er geen reactieve aanwijzing daartegen is ingediend.5xZie art. 3.8 leden 5 en 6 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Wordt binnen deze beroepstermijn niet alleen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar ook een verzoek om voorlopige voorziening daartegen ingediend bij de Voorzitter/Voorzieningenrechter van deze Afdeling, dan treedt het bestemmingsplan niet eerder in werking, dan nadat op dit verzoek (afwijzend) is beslist.6xZie art. 8.4 Wro. Het indienen van een dergelijk verzoek om voorlopige voorziening daartegen heeft dus thans nog automatisch schorsende werking.
3.2 Omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking. Bekendmaking van een omgevingsvergunning bouwen geschiedt door toezending daarvan aan de aanvrager.7xZie art. 2.1 lid 1 onder a en 6.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en art. 3:40 Awb. Het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen heeft thans geen automatisch schorsende werking.
De omgevingsvergunning voor de activiteit milieu treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, als bedoeld in art. 6:7 Awb, voor het indienen van een beroepschrift, in gevallen, waarin zij is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen heeft thans wel automatisch schorsende werking8xZie art. 2.1 lid 1 onder e, 3.10 lid 1 onder c, 6.1 lid 2 onder b en 6.1 lid 3 Wabo..
De omgevingsvergunning voor de activiteiten uitvoeren van werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, het slopen van (en/of wijzigen van) bouwwerken ((beschermde) monumenten/in een beschermd stads- of dorpsgezicht) en kappen, treden in werking, met ingang van de dag na afloop van de termijn van zes weken, als bedoeld in art. 6:7 Awb, voor het indienen van een bezwaarschrift.
Het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen heeft ook automatisch schorsende werking.9xZie art. 6.1 lid 2 onder a en 6.1 lid 3 Wabo.
Ten slotte treedt een van rechtswege verleende omgevingsvergunning pas in werking, nadat de termijn voor de indiening van een bezwaarschrift daartegen, als bedoeld in art. 6:7 Awb is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, nadat op dit bezwaarschrift is beslist. Het indienen van een bezwaarschrift tegen een van rechtswege verleende omgevingsvergunning heeft dus automatisch schorsende werking. De vergunninghouder kan om opheffing van de schorsende werking van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning verzoeken bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.10xZie art. 6.1 lid 4 Wabo.
-
4. Gevolgen van de nieuwe termijnen van inwerkingtreding van het omgevingsplan en de omgevingsvergunning
4.1 Verschillende nieuwe termijnen; uniformiteit? Sneller en beter?
Uit het voorgaande valt direct op dat de nieuwe termijnen in de Omgevingswet voor inwerkingtreding van een omgevingsplan en omgevingsvergunning van elkaar afwijken, zodat van uniformiteit in zoverre dus geen sprake is.
Wel uniform is de regeling in de Omgevingswet voor inwerkingtreding van omgevingsvergunningen voor alle activiteiten. Hiervoor gaat namelijk straks in principe de hiervoor genoemde termijn van inwerkingtreding van twee weken gelden.11xUit art. 16.77 lid 3 Omgevingswet blijkt dat in spoedeisende omstandigheden een omgevingsvergunning eerder in werking kan treden. Dit acht ik een wezenlijke verbetering in vergelijking met de huidige situatie, waarin de termijnen van inwerkingtreding van omgevingsvergunningen voor de diverse activiteiten verschillen. Zoals hierna zal blijken, pleit ik voor dezelfde termijn van inwerkingtreding voor zowel omgevingsvergunningen als voor omgevingsplannen, dus vier weken.
Een belangrijk verschil met de huidige situatie is voorts dat de Omgevingswet voor alle omgevingsvergunningen wel -, doch voor omgevingsplannen niet voorziet in automatisch schorsende werking daarvan, in geval van de indiening van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen. Dit is dus anders in de huidige situatie, waarbij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan wél automatisch is geschorst, en de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor sommige activiteiten (zoals milieu, kappen en slopen) wél -, doch voor andere activiteiten (zoals bouwen) niet automatisch is geschorst, in geval van de indiening van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen.
Voor de regeling van de termijn van inwerkingtreding van het omgevingsplan en de omgevingsvergunning en respectievelijk de niet - en de wel automatisch schorsende werking daarvan, in geval van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen, geeft de regering een bepaalde motivering, waarbij met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State weliswaar rekening wordt gehouden, maar dit advies toch niet helemaal en/of anders wordt overgenomen.
In haar advies heeft de Afdeling advisering van de Raad van State namelijk geadviseerd, hetzij de huidige regeling voor automatisch schorsende werking van art. 8.4 Wro (voor bestemmingsplannen) voort te zetten bij indiening van een verzoek om voorlopige voorziening, dan wel hiervoor de oorspronkelijk voorgestelde termijn van twee weken zodanig te verlengen, dat belanghebbenden voluit gebruik kunnen maken van hun beroepsrechten.12xZie advies van de Afdeling advisering Raad van State en nader rapport in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 4, p. 140.
Dit heeft dus uiteindelijk erin geresulteerd dat de regering in de Omgevingswet de termijn voor inwerkingtreding van het omgevingsplan wel van twee naar vier weken heeft opgetrokken, zij het dat niet is voorzien in automatisch schorsende werking daarvan bij indiening van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen, terwijl de termijn van twee weken voor inwerkingtreding van de omgevingsvergunning ongewijzigd is gebleven, zij het dat wel is voorzien in automatisch schorsende werking van alle omgevingsvergunnningen bij indiening van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen.
Ook tegen het omgevingsplan zal straks de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerste en enige instantie gaan oordelen.13xZie MvT in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 299. Tegen vervolgbesluiten, zoals omgevingsvergunningen, zal straks rechtspraak in twee instanties gaan gelden.14xZie MvT Kamerstukken 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 300.
Het laten varen van de automatisch schorsende werking van het omgevingsplan bij indiening van een verzoek om voorlopige voorziening, rechtvaardigt de regering met het argument dat het omgevingsplan (en het projectbesluit, die hier niet wordt besproken, CT) veelomvattend zal (zullen) zijn, waardoor het gewenst is dat de voorzieningenrechter op maat kan besluiten welk deel van het besluit de eventuele schorsing betreft. Bij automatische schorsing zou daarnaast ook meer onzekerheid zijn over de termijn van inwerkingtreding van het omgevingsplan. Op basis van het omgevingsplan kunnen andere (vervolg)besluiten worden genomen, waardoor snelle duidelijkheid over de rechtmatigheid van het omgevingsplan (en het projectbesluit) van belang zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van deze vervolgbesluiten.15xZie advies Afdeling advisering Raad van State en nader rapport, Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 4, p. 144.
4.2 Visie auteur
Naar mijn mening overtuigt dit argument van de regering niet echt. Met de huidige, automatisch schorsende werking bij indiening van een verzoek om voorlopige voorziening tegen een bestemmingsplan, op basis van art. 8.4 Wro, is er namelijk juist doorgaans ook op korte termijn duidelijkheid over de inwerkingtreding daarvan en welke onderdelen van het bestemmingsplan wel en niet in werking treden. Hierdoor is er ook juist snelle duidelijkheid over eventuele (vervolg)besluiten, zoals omgevingsvergunningen bouwen, die op grond van het bestemmingsplan worden genomen. Dit maakt het ook makkelijker voor bestuursorganen en rechtbanken, die respectievelijk een besluit moeten nemen op het bezwaar en daarna uitspraak moeten doen op het daartegen ingediende beroep tegen omgevingsvergunningen. Tenslotte kunnen bouwinitiatiefnemers juist ook hierop hun planning afstemmen.
Daar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in het huidige systeem van de Wro ook in eerste en hoogste instantie oordeelt over beroepen tegen bestemmingsplannen en dus de Voorzitter/Voorzieningenrechter daarvan oordeelt over de daartegen ingediende voorlopige voorzieningen, is er dus juist sprake van snelle duidelijkheid over de rechtmatigheid van een bestemmingsplan, én daardoor ook snel duidelijkheid over eventuele (vervolg)besluiten én kunnen bouwinitiatiefnemers hun planning ook daarop afstemmen.
Het is mij niet gebleken dat het systeem van automatisch schorsende werking op basis van art. 8.4 Wro in de praktijk op weerstand is gestuit.
De thans voorgestelde automatische schorsing van vervolgbesluiten, zoals omgevingsvergunningen, in geval van indiening van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen, zal straks ertoe leiden dat met een beroep tegen een omgevingsplan zal (moeten) worden volstaan en met het daarnaast indienen van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen zal (moeten) worden gewacht (vanwege het ontbreken van spoedeisend belang), totdat aanvragen om omgevingsvergunningen worden gepubliceerd.
Gevolg hiervan zal dan zijn dat, daar waar in het huidige systeem van de Wro dus juist in hoogste instantie sprake is van snelle duidelijkheid over de inwerkingtreding van het bestemmingsplan én over de op basis daarvan genomen vervolgbesluiten én snelle duidelijkheid voor bouwinitiatiefnemers, straks met de Omgevingswet pas in een (veel) later stadium duidelijk zal zijn of het in werking getreden omgevingsplan ook daadwerkelijk in werking kan blijven. Dit lijkt me geen verbetering.
Vandaar dat ik er voor pleit om, net als thans het geval is bij bestemmingsplannen, in de Omgevingswet te voorzien in automatisch schorsende werking van omgevingsplannen, in geval van indiening van verzoeken om voorlopige voorziening daartegen binnen de voorgestelde termijn van vier weken.
Zoals hiervoor blijkt, treden omgevingsvergunningen op grond van de Omgevingswet straks al na de hiervoor genoemde termijn van twee weken in werking. De inwerkingtreding daarvan wordt echter automatisch opgeschort, zodra daartegen een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingediend. De regering rechtvaardigt deze keus van automatisch schorsende werking dat hierdoor wordt voorzien in extra rechtsbescherming, vanwege de onomkeerbare activiteiten, die sommige activiteiten kunnen hebben. Daarbij worden de activiteiten kappen of slopen als voorbeelden genoemd.16xZie Advies Afdeling Advisering Raad van State en nader rapport, Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 4, p. 144. Belanghebbenden c.q. vergunninghouders kunnen de voorzieningenrechter verzoeken om deze automatisch schorsende werking van omgevingsvergunningen op te heffen of te wijzigen.17xZie art. 16.77 lid 2 Omgevingswet.
Naar mijn mening is ook hier de vraag gerechtvaardigd of deze keus van de regering wel zo praktisch en/of beter is, vergeleken met de huidige situatie.
In de huidige situatie is er namelijk sprake van automatische schorsing bij indiening van een bezwaarschrift tegen van rechtswege verleende omgevingsvergunningen. Ook in zodanig geval kan in de huidige situatie om opheffing van de schorsende werking daarvan worden gevraagd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.18xZie art. 6.1 lid 4 Wabo.
Straks zal in de Omgevingswet echter geen sprake meer zijn van van rechtswege verleende omgevingsvergunningen.19xZie MvT in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 227.
Daarnaast is er in de huidige situatie ook sprake van uitgestelde inwerkingtreding van omgevingsvergunningen voor sommige activiteiten, in het geval daartegen binnen de gestelde termijn van zes weken een bezwaarschrift wordt ingediend of een beroepschrift wordt ingediend, in gevallen waarin afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, om zodoende onomkeerbare gevolgen te voorkomen (voor onomkeerbare activiteiten, zoals uitvoeren van werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, kappen, milieu en slopen).20xZie art. 6.1 lid 2 onder a en b Wabo. Voor de daar genoemde activiteiten is in de huidige situatie voorzien in automatisch schorsende werking van omgevingsvergunningen, in geval van indiening van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen. Bij omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen is echter niet voorzien in automatisch schorsende werking, in geval van indiening van verzoeken om voorlopige voorziening daartegen.
Dit laatste leidt in de praktijk niet tot problemen, omdat bij indiening van een verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen altijd kan worden gevraagd om deze buiten zitting te schorsen, totdat op een verzoek om voorlopige voorziening na zitting uitspraak is gedaan. Ook dit stuit volgens mij niet op weerstand in de praktijk.
Alleen hierom al is de vraag gerechtvaardigd, waarom straks in de Omgevingswet toch wordt voorzien in automatisch schorsende werking van alle omgevingsvergunningen, in geval van indiening van verzoeken om voorlopige voorziening daartegen, dus ook voor die activiteiten, waarvoor in het huidige systeem geen automatisch schorsende werking geldt, in het geval van indiening verzoeken om voorlopige voorziening daartegen, zoals voor de activiteit bouwen.
Dit betekent namelijk dat straks dus bij alle omgevingsvergunningen actie van de vergunninghouder wordt verlangd, indien hij de automatisch schorsende werking daarvan al eerder opgeheven wenst te krijgen, ook dus in gevallen van omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen. Dit kan dus tot onnodig meer werk leiden voor bestuursrechters.
Daar de termijn van twee weken voor inwerkingtreding van omgevingsvergunning kort is en bovendien afwijkt van de termijn van vier weken voor inwerkingtreding van een omgevingsplan, valt er naar mijn mening wat voor te zeggen dat de termijn voor inwerkingtreding van omgevingsvergunningen ook van twee naar vier weken wordt opgetrokken. Dit zou namelijk pas echt de uniformiteit bevorderen. Bovendien zouden belanghebbenden hierdoor ook langer de tijd krijgen om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.
Als de wetgever alsnog zou kiezen voor automatisch schorsende werking van omgevingsplannen, in geval van indiening van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen binnen de gestelde termijn van vier weken, dan ontstaat er naar mijn mening ook sneller en in (voorlopige) hoogste instantie duidelijkheid over op basis daarvan genomen (vervolg)besluiten voor de activiteiten, zoals bouwen, milieu, uitvoeren van werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, slopen en kappen.
In zodanig geval acht ik het ook gerechtvaardigd dat het indienen van voorlopige voorzieningen tegen omgevingsvergunningen geen automatisch schorsende werking heeft. Dit hoeft naar mijn mening niet problematisch te zijn, omdat bij de indiening daarvan zo nodig nog steeds kan worden gevraagd om voor de echt onomkeerbare activiteiten te verzoeken om de omgevingsvergunningen hiervoor buiten zitting te schorsen, totdat op dit verzoek om voorlopige voorziening na zitting uitspraak is gedaan.
Hiermee wordt dan ook tegemoet gekomen aan de belangen van bouwinitiatiefnemers, die dan niet om opheffing van de huidige, voorgestelde automatisch schorsende werking van alle omgevingsvergunningen hoeven te verzoeken, in het geval van ingediende verzoeken om voorlopige voorzieningen daartegen.
Natuurlijk kan van bouwinitiatiefnemers wel (blijven) worden verlangd dat zij om opheffing van de schorsende werking moeten verzoeken, indien een ingediend verzoek om voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning leidt tot schorsing daarvan.
-
5. Conclusie
Gelet op het voorgaande is mijn pleidooi om het thans voorgestelde systeem van inwerkingtreding van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen in de Omgevingswet nog eens goed onder de loep te nemen, omdat het thans voorgestelde systeem naar mijn mening niet per se sneller en/of beter zal zijn.
Gekeken zou kunnen worden of voor omgevingsplannen toch wordt voorzien in automatisch schorsende werking daarvan, in geval van indiening van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen. Als de wetgever alsnog hiervoor zou kiezen, zou naar mijn mening het onder de hiervoor genoemde omstandigheden gerechtvaardigd kunnen zijn om niet te voorzien in een systeem van automatisch schorsende werking van omgevingsvergunningen, in het geval hiertegen een verzoek om voorlopige voorziening daartegen wordt ingediend. Naar mijn mening zeker niet, als in de Omgevingswet de termijn van inwerkingtreding van omgevingsvergunningen van twee weken naar vier weken wordt opgetrokken.
Hierdoor wordt de gewenste uniformiteit bereikt en bovendien zullen procedures hierdoor nog steeds sneller verlopen, in vergelijking met de huidige situatie.
Indien de wetgever desondanks toch het huidige wetsvoorstel van de Omgevingswet intact zou laten, daar waar het gaat om de inwerkingtreding van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen, dan acht ik het waarschijnlijk dat straks tegen omgevingsplannen pas een verzoek om voorlopige voorziening kan worden c.q. zal worden ingediend, nadat een omgevingsvergunningaanvraag is ingediend. Kort daarna zal dan ook een verzoek om voorlopige voorziening (moeten) worden ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning.
Het eerder indienen van een dergelijk verzoek om voorlopige voorziening tegen het omgevingsplan zal namelijk mogelijk formeel afketsen op het ontbreken van spoedeisend belang, omdat alle omgevingsvergunningen pas na twee weken in werking treden én het tussentijds indienen van een verzoek om voorlopige voorziening daartegen bovendien ook automatisch schorsende werking zal gaan hebben voor alle omgevingsvergunningen.
Dit betekent dus dat uitspraken op dergelijke voorlopige voorzieningen daarop kort na elkaar zullen gaan volgen. Dit betekent echter ook dat een (voorlopig) oordeel over de juistheid van een omgevingsplan dus (veel) langer op zich zal laten wachten, terwijl volgens mij eerdere duidelijkheid hierover juist (nog steeds) gewenst is, in verband met eventuele vervolgbesluiten, zoals omgevingsvergunningen, die daarna worden genomen.
Met het voorgaande is duidelijk dat met de Omgevingswet weer het nodige gaat veranderen, ook op het gebied van in werking treden van besluiten, die betrekking hebben op het omgevingsrecht. Dit voorgestelde systeem van in werking treden van besluiten op het gebied van het omgevingsrecht zal dan afwijken van het huidige systeem van in werking treden van besluiten buiten het omgevingsrecht.
Om echt uniformiteit te bewerkstelligen, zou het misschien ook een optie zijn om voor alle besluiten, zowel binnen als buiten het omgevingsrecht, hetzelfde systeem van inwerkingtreding daarvan in te voeren, uiteraard voor zover dit nodig én wenselijk is.
- * De auteur dankt zijn kantoorgenoot Wilbert van Eijk voor diens commentaar.
-
1 Zie MvT in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 7.
-
2 Zie MvT in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 52.
-
3 Zie advies van de Afdeling advisering Raad van State en nader rapport in Kamerstukken II 2013/14, nr. 4, p. 144.
-
4 Zie eveneens het advies van de Afdeling advisering Raad van State en nader rapport in Kamerstukken II 2013/14, nr. 4, p. 144.
-
5 Zie art. 3.8 leden 5 en 6 Wet ruimtelijke ordening (Wro).
-
6 Zie art. 8.4 Wro.
-
7 Zie art. 2.1 lid 1 onder a en 6.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en art. 3:40 Awb.
-
8 Zie art. 2.1 lid 1 onder e, 3.10 lid 1 onder c, 6.1 lid 2 onder b en 6.1 lid 3 Wabo.
-
9 Zie art. 6.1 lid 2 onder a en 6.1 lid 3 Wabo.
-
10 Zie art. 6.1 lid 4 Wabo.
-
11 Uit art. 16.77 lid 3 Omgevingswet blijkt dat in spoedeisende omstandigheden een omgevingsvergunning eerder in werking kan treden.
-
12 Zie advies van de Afdeling advisering Raad van State en nader rapport in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 4, p. 140.
-
13 Zie MvT in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 299.
-
14 Zie MvT Kamerstukken 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 300.
-
15 Zie advies Afdeling advisering Raad van State en nader rapport, Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 4, p. 144.
-
16 Zie Advies Afdeling Advisering Raad van State en nader rapport, Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 4, p. 144.
-
17 Zie art. 16.77 lid 2 Omgevingswet.
-
18 Zie art. 6.1 lid 4 Wabo.
-
19 Zie MvT in Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 227.
-
20 Zie art. 6.1 lid 2 onder a en b Wabo.
Uniformiteit in termijnen? Sneller en beter?
DOI: 10.5553/TO/156850122015015001002
Artikel | Uniformiteit in termijnen? Sneller en beter? |
Trefwoorden | Omgevingswet, Termijnen, Inwerkingtreding, Omgevingsplan, Omgevingsvergunning |
Auteurs | mr. C.G.J.M. Termaat |
DOI | 10.5553/TO/156850122015015001002 |
Bron | Tijdschrift voor Omgevingsrecht, Aflevering 1, 2015 |
|