Vanaf de oprichting in 1998 van de Stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) was Theo daarvan tot 2016 directeur. In deze functie voelde hij zich als een vis in het water van de letselschadewereld. Hij sprak, at en dronk met iedereen. Vriend en tegenstrever, want vijanden had hij niet. Zijn vizier immer gericht op een betere en zo harmonieus mogelijke afhandeling van letselschade. Kwalitatief hoogstaand, met oog voor de kwetsbare positie van de benadeelde én voor de noden van de verzekeraar. Juist dat maakte Theo voor zijn functie zo geschikt en invloedrijk. Mede door het PIV en zijn verbindende rol dreven wij in Nederland niet af naar het conflictmodel zoals bijvoorbeeld Engeland dat kent. Mede door hem maakten de door Henk den Hollander, destijds manager schaderegeling bij Reaal, bij het afscheid van Theo geschetste grote kantoortuinen vol rokende, slechtgeklede mannen, die spraken over tegenstanders in plaats van over slachtoffers en alles schreven wat God verboden had, plaats voor een wereld van PIV-audits, de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL), de Gedragscode Openheid medische incidenten (GOMA) en overleg. Theo zette de verbinding vaak in met een grap of een grol. Wie herinnert zich niet zijn idee om de PIV Blues Band met verzekeraarsleden én belangenbehartigers op te richten?
Na zijn afscheid bij het PIV bleef deze geridderde republikein vanaf de zijlijn nog actief in de letselschadewereld om, zoals hij bij zijn afscheid al voorspelde, de bal, nadat hij hem even onder de voet had gerold, met veel plezier terug het veld in te schieten. Onder meer als interim-directeur bij de Letselschade Raad en als jurylid voor de scriptieprijs van Beer advocaten. Maar ook, en daar zijn wij hem heel dankbaar voor, als redactielid van dit tijdschrift. Dat Theo dit voorjaar heeft laten weten te willen stoppen met zijn redacteurschap vindt de redactie spijtig. Een zeer markant, humorvol, inhoudelijk sterk en prettig mens stapt op. Vanwege zijn belang en lange staat van dienst vond de redactie het een leuk idee om hem te eren met een interview waarin deze ‘grand (nog steeds) young man’ zijn visie over de ontwikkelingen in de letselschade kan geven.
Waarom stop jij met het redactiewerk voor TVP?
Ik heb het redactiewerk meer dan tien jaar met veel plezier gedaan. Ik werk al een paar jaar niet of nauwelijks meer in het vak. Ik wil geen seintje krijgen om te stoppen en stop liever zelf tijdig! Ik mis nu de dagelijkse verbinding met de praktijk.
Hoe ben jij in het letselschaderecht terechtgekomen?
Bij toeval. Misschien is het goed te vertellen dat ik niet als jurist ben gestart. Mijn eerste baan was in 1968 bij – het huidige – KPMG als 3e assistent accountant. Ik was goed in boekhouden en handelsrekenen en ben toen begonnen met de opleiding van registeraccountant. Daar kreeg ik in het eerste jaar het vak recht, dat mij meteen boeide. In 1969 verhuisden mijn ouders van Almelo naar Groningen, en was de stap naar de universiteit makkelijker gezet. Ik ben dan ook daar in 1970 rechten gaan studeren. Na mijn studie ben ik begonnen als jurist bij een werkgeversorganisatie. Na daarna drie jaar bedrijfsjurist bij Ogem te zijn geweest, ben ik in 1980 naar Nationale Nederlanden (NN) gegaan, waar ik onder meer ‘brandverzekeraar’ en juridisch adviseur ben geweest. In 1993 kreeg ik een nieuwe functie waaronder ook de verantwoordelijkheid voor de afwikkeling van letselschade viel. Vanaf die tijd heb ik mij, in verschillende hoedanigheden, altijd met letselschade beziggehouden, en daar heb ik nooit spijt van gehad. Overigens had ik als middelbare scholier – die opgroeide in de popcultuur – het liefst professioneel diskjockey willen worden. Maar ik was (ben) erg onhandig en mis ieder technisch inzicht, en had al snel door dat dat vak niet voor mij was weggelegd. Van journalist worden droomde ik ook als jongen. Ik hield en hou van schrijven en spreken en ben altijd nieuwsgierig geweest. Dat is mij in mijn latere werk goed van pas gekomen.
Wat heeft jou in het letselschaderecht aangetrokken?
Dat zijn de vele mooie juridische vraagstukken. Medische aansprakelijkheid vind ik daarbij het spannendste onderwerp, met een aansprakelijkheids-, een causaliteits- en een schadeomvangvraag. Toen ik de wereld van de letselschade binnenstapte, spitsten de discussies zich toe op whiplash en de buitengerechtelijke kosten. In de loop der jaren zijn er zoveel meer discussiepunten bij gekomen, zoals het smartengeld, de rekenrente, re-integratie, herstelgerichte dienstverlening enzovoort. Dat houdt het spannend. Letselschaderecht heeft grote maatschappelijke impact en is publiciteitsgevoelig, dat trok mij ook.
Heeft jouw werk in de letselschadebranche jou als mens beïnvloed, en zo ja, hoe?
Eerlijk gezegd was het rechtsgebied voor mij niet erg emotioneel beladen. Als brandverzekeraar kon ik wel wakker liggen van de vraag: ‘Heeft de verzekerde zijn pand nu wel of niet zelf in de fik gestoken?’ Dan was ik me er goed bewust van dat ik, bij afwijzing van een claim, iemand het faillissement in hielp. In mijn latere functies was ik meer beleidsmatig en op macroniveau bezig. Als ik een individueel dossier onder ogen kreeg, was dat enkel om – bijvoorbeeld – een reservering van een paar ton te fiatteren. Je kunt mij ook beter zien als letselschadevisionair dan als -expert.
Wat was de belangrijkste drijfveer in jouw werk?
Dat is mensen in beweging krijgen en verbinden. Mijn sterrenbeeld is Tweelingen, en de tweeling staat in het teken van de planeet Mercurius, de boodschapper. Dit kan geen toeval zijn. Ik hou van ver kijken en visie ontwikkelen.
Dat ver kijken uit zich ook in een grote hobby van jou, is het niet?
Dat klopt, het vogelen! Ik ben hier twintig jaar geleden mee begonnen, via vrienden. Ik kom graag buiten en hou van wandelen in de natuur. Ik vogel met name in Nederland en Spanje.
Welk vergezicht is niet uitgekomen?
Jullie moeten weten dat ik niet autorijd. Ik ben vijf keer gezakt voor mijn rijbewijs en dacht toen ‘bekijk het maar’. Ik had er echt op gerekend – en ook gehoopt – dat ik op mijn oude dag nog een keer in de zelfrijdende auto kon zitten, maar dat zit er nog niet in.
Welke verbeteringen hebben zich gedurende jouw letselschadeleven voorgedaan?
Toen ik in het vak kwam, was er nog weinig overleg tussen verzekeraars en belangenbehartigers. Wij stonden een beetje op een kruispunt. Ofwel dat overleg zou er meer komen, ofwel wij zouden afdrijven naar het Engelse model, waarbij de tegenpartij meer werd gezien als de vijand. Gelukkig is het het eerste scenario geworden. Partijen zijn in gesprek gegaan en tot op de dag van vandaag gebleven. Er is meer begrip gekomen voor elkaars positie. Gedragscodes zoals de GBL en de GOMA hebben de benadeelde meer centraal gesteld. Verder zijn er allerlei overlegplatformen tussen partijen gekomen. Dat is goed.
Niet alleen is meer sprake van overleg tussen verzekeraars en belangenbehartigers en minder sprake van een vijandbeeld, een andere belangrijke verandering is dat er veel meer kennis is in de markt dan vroeger. Vroeger gebeurden er bij de schadeafwikkeling af en toe echt vreselijke dingen. Neem nu de gang van zaken bij Ebele Dillema. In 1970 werd Ebele op vierjarige leeftijd aangereden door een automobilist. Ebele raakte zeer ernstig gewond. Sindsdien kan hij alleen nog maar zijn hoofd bewegen en zelfstandig ademhalen kan hij ook niet. De schade van Ebele werd in 1972 voor f 25.000 met een dadingsovereenkomst met de verzekeraar afgewikkeld. Vervolgens heeft de Hoge Raad op vordering van de ziektekostenverzekeraar van Ebele in 1978 geoordeeld dat als een zeer jeugdig kind wordt aangereden door een autobestuurder die door onvoorzichtig rijden aan de aanrijding schuld heeft, het onbillijk is de schade van dat kind, geheel of ten dele, voor zijn rekening te laten omdat het ongeval mede het gevolg is van onvoorzichtig verkeersgedrag. Op die leeftijd heb je geen besef daarvan. De verzekeraar van de auto moest daarom aan de ziektekostenverzekeraar alle kosten betalen die deze tot op dat moment had gemaakt (f 55.000). De Hoge Raad oordeelde in 1985 echter dat Ebele niet terug kon komen van de eerder met de hulp van een advocaat gesloten dading. De verzekeraar van de auto mocht hem daaraan houden. Schrijnend. Gelukkig is dit soort rechtspraak verleden tijd en worden de belangen van benadeelden tegenwoordig veel beter behartigd. Aan alle kanten wordt gewerkt aan kennisverbreding en ook aan beter toezicht op de kwaliteit van de spelers bij de schadeafwikkeling. Ik denk daarbij onder meer aan de PIV-opleidingen, de PIV-audits voor verzekeraars, de GBL, de GOMA, Stichting Keurmerk en allerlei normeringen. Ook de Vereniging van Letselschadeadvocaten (LSA) doet natuurlijk aan kwaliteitsnormering en intervisie van haar leden. Dat is goed, maar ik zou menen dat een onafhankelijke instantie toezicht zou moeten houden.
Wat vind je hele goede arresten?
Er komen bij mij twee spontaan naar voren. Allereerst de verkeersarresten waarbij de Hoge Raad de 100- en 50%-regels heeft geïntroduceerd om kwetsbare slachtoffers, fietsers en voetgangers, te beschermen. Ik vond het echt fantastisch dat die gewezen werden, temeer daar de wetgever op zich liet wachten. Hessel Bouman heeft toen als advocaat heel goed werk verricht.
Het tweede arrest dat bij mij opkomt, is het Taxibus-arrest. In dat arrest introduceerde de Hoge Raad onder bepaalde voorwaarden shockschade en legde hij uit waarom affectieschade alleen maar toegewezen zou kunnen worden als de wetgever in beweging zou komen. Op de achtergrond ben ik nog betrokken geweest bij deze zaak. De schade van de moeder was al vergoed toen de cassatie speelde. Partijen wilden gewoon een principiële beslissing van de Hoge Raad.
Heb jij een zorg na ‘opheffing’ van Stichting PIV per 1 januari 2020?
Ja, mijn grootste zorg is dat het contact dat het PIV had met de werkvloer blijft bestaan, inclusief alle informatievoorzieningen. Het lijkt erop dat de informatie die het Verbond van Verzekeraars verspreidt, meer is bedoeld voor de hogere echelons dan voor de werkvloer. Het PIV was meer gericht op overleg met de uitvoerende mensen bij verzekeraars.
Waar kijk je in jouw werk met trots op terug?
Op het meewerken aan de totstandkoming van de PIV-staffel. Deze staffel is bedacht vanuit de gedachte dat moet worden voorkomen dat de discussie over de buitengerechtelijke kosten (BGK) de schaderegeling verstoort. Het was een rechtstreeks gevolg van het Drenth-arrest uit 1987, waarin de Hoge Raad oordeelde dat buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. In die tijd probeerden advocaten de grenzen op te zoeken, de tarieven van rechtsbijstand werden steeds hoger, en er kwamen allerlei schaderegelbureaus bij. Toen zeiden ‘wij’ als verzekeraars: ‘Dit soort langdurige discussies over de BGK moeten we niet willen, het moet om de schade van het slachtoffer gaan.’
Hoe moet het verder met de PIV-staffel?
Het is een grote wens van mij dat de PIV-staffel of een andere vorm van BGK-normering in de wet wordt opgenomen en daarmee een dwingend instrument wordt voor begroting van de BGK. In de grote zaken speelt het probleem van verstoring van de schaderegeling door de BGK denk ik niet zo, daar kan maatwerk worden geleverd. Evenmin speelt het in de zaken met licht letsel, waar hopelijk helemaal geen belangenbehartigers aan te pas komen. Het gaat om de zaken met middelzwaar letsel. De wetgever moet normen stellen voor het uurtarief en het aantal te declareren uren. Ik zou zeggen: kijk naar Duitsland en Engeland. Daar wordt bijvoorbeeld bepaald hoeveel uur een belangenbehartiger voor een eerste aansprakelijkstelling mag declareren. Natuurlijk mag er een hardheidsclausule gelden als ventiel.
Welke wensen heb je nog meer voor de letselschadebranche?
Een tweede wens is dat de whiplash verdwijnt, omdat we daar – gekscherend gezegd – een vaccin of pil voor bedenken. Als ik dat zeg, zegt men: ‘Ja, maar dan komt er wel weer wat anders.’ Het heeft me altijd verbaasd dat één type letsel zo’n impact heeft op de schadeclaims, wel 30-40%. Kennelijk hebben verbeteringen als de airbag en hoofdsteunen onvoldoende geholpen. Hoe je de whiplash moet laten verdwijnen? Tja, dat is een lastige. Het probleem zit in zowel de Nederlandse cultuur van claimen en klagen alsook het recht. De rechter is in het algemeen hier wel erg slachtoffervriendelijk en zou strenger moeten gaan toetsen. We zouden een voorbeeld moeten nemen aan Duitsland. Duitsland heeft een ander causaliteitssysteem. Artikel 287 van hun Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Zivilprocessordnung; ZPO) bepaalt dat als partijen strijden over de vraag of schade is ontstaan of hoe hoog de schade is, de rechter beslist na vrije waardering van alle omstandigheden. In de praktijk komt het er dan doorgaans op neer dat als een technicus vaststelt dat de impact van een aanrijding gering is en een dokter geen medisch objectiveerbaar letsel vaststelt, de rechter een whiplashclaim afwijst. Bij ons is de regel van het hof in het arrest Zwolsche Algemeene/De Greef ten onrechte aan de Hoge Raad toegeschreven. Die regel vind ik te ruim. Naarmate de claim hoger is, moet je strenger toetsen. Dat kan mijns inziens ook via het leerstuk van de redelijke toerekening. Overigens was ik al eerder een roepende in de woestijn met mijn opvatting dat forse whiplashclaims niet in één keer moeten worden afgedaan. Helaas willen de meeste verzekeraars dat anders.
Welke mogelijkheden zie jij om de afwikkeling van claims te verkorten?
Ik ben groot voorstander van de directe schadeverzekering, bijvoorbeeld naar Scandinavisch model. Dit systeem heeft grote voordelen. Je krijgt makkelijker je schade vergoed omdat er geen aansprakelijkheidsvraag meer is, en je kunt je eigen verzekeraar kiezen. Het gaat daarbij ook om een afweging tussen enerzijds een lange en moeizame schaderegeling en anderzijds mogelijk niet meer een volledige schadevergoeding. Ik heb vele discussies meegemaakt over het recht op schadevergoeding bij beroepsziekten, daar speelden vergelijkbare afwegingen. Maar tot op heden zijn de politiek en de praktijk er niet rijp voor gebleken. Ik ben benieuwd of daarin na de commissie-Lindenbergh en -Hartlief verandering komt.
Verdere normering zal bijdragen aan verkorting van het afwikkelingstraject. Naarmate je meer gaat normeren, heb je minder belangenbehartigers nodig, dat is duidelijk; en dat geeft ook een spanningsveld. Een goed, recent voorbeeld van normering vind ik de affectieschade. Een onderwerp waar ik me overigens veel mee heb bemoeid, ook als verzekeraar, omdat ik er erg vóór was; mits de kring van gerechtigden en de daarbij behorende bedragen genormeerd zouden worden. Nog daargelaten dat Nederland met Duitsland ongeveer het enige land in Europa was dat nog geen recht op affectieschade kende, vind ik gewoon dat je vanuit menselijk oogpunt affectieschade moet toekennen.
Ik zie mogelijkheden om de rekenrente te normeren; dat hoeft niet per se door de wetgever, maar kan ook door een landelijke commissie gebeuren. De rekenrente is nu natuurlijk een zwaar onderwerp, het economisch tij helpt niet bij de snelle schadeafwikkeling. Ik sta achter het idee om rekenrente te knippen in een aantal periodes. Na twintig jaar zou ik zeggen: altijd 3%.
Verlies arbeidsvermogen lijkt mij nu bij uitstek niet te normeren, omdat dit is gerelateerd aan het inkomen van het slachtoffer tijdens het ongeval en zijn carrièreperspectieven. Pensioenschade en belastingschade zouden mogelijk wel kunnen, smartengeld ook.
Bij overleggen over de normering van smartengeld, ook met rechters, ben ik betrokken geweest. We zijn een heel eind gekomen, met als uitgangspunt het percentage blijvende invaliditeit (BI) en daarna nog een tweede categorie, waarbij omstandigheden als impact op het gezinsleven, leeftijd van het slachtoffer, enzovoort een rol kunnen spelen. Zelf ben ik ervoor dat ook de mate van schuld van de veroorzaker in de norm verdisconteerd wordt.
Zie je nog andere mogelijkheden tot verkorting?
Een laatste punt is de probleemanalyse of de geschillenanalyse. Het PIV heeft de aanbeveling aan verzekeraars gedaan om ingeval een letselzaak na drie jaar nog niet is opgelost, mediation te overwegen of de zaak aan een collega over te dragen voor een second opinion. Wat mij betreft mag die termijn van drie jaar ook best korter zijn, bijvoorbeeld twee jaar. En een second opinion kan ook extern worden gevraagd, dat hoeft niet veel te kosten. Het is jammer dat mediation de laatste jaren een beetje op haar retour lijkt.
Tot slot: zijn er nog kwesties die jou dwarszitten?
Jazeker, het feit dat het vak van belangenbehartiger niet is gereguleerd en er geen toezicht bestaat. Men heeft het maar steeds over kwaliteitseisen van verzekeraars, maar het zou ook over de belangenbehartigers moeten gaan. Aan hen worden nul eisen gesteld. Tegen Sander Dekker heb ik al gezegd dat hij daar iets aan moet doen. Hij zei toen: ‘Daar ga ik niet over, dan moet je bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zijn.’ Het is natuurlijk heel raar dat iedereen zich maar belangenbehartiger kan noemen. Gezien de tarieven die je kunt vragen, trekt het vak allerlei – en ook verkeerde – mensen aan. Het is soms makkelijk verdiend geld, zeker in eenvoudige zaken. Ik heb het idee dat die groep van belangenbehartigers aan het groeien is. Zolang er letselschade is en we geen Scandinavisch systeem hebben met vaste tarieven, zijn er belangenbehartigers nodig. In mijn optiek zijn er maar twee soorten: goeie en slechte, en dat onderscheid gaat door alle species heen. Ik noemde eerder al de zaak Ebele Dillema. Voorkomen moet worden dat zo’n geval, waarin het slachtoffer in de kreukels lag en financieel zwaar werd benadeeld, mede door het optreden van zijn belangenbehartiger, zich ooit nog kan voordoen. Dat risico blijft bestaan, bij gebrek aan regulering en toezicht. En ja, ik ben best een fan van goede belangenbehartigers, laat ik dat vooropstellen. Ik vind alleen wel dat ze iets te veel geld vragen gemiddeld. Want ja, om nou voor alle – vaak ook eenvoudige – handelingen € 250 per uur te vragen …
Is er nog iets dat je tot slot kwijt wilt?
Ja, ik ben er blij mee dat de letselschaderechters steeds meer ‘in het wild’ voorkomen. Ze zijn beter zichtbaar en benaderbaar. Vroeger zag je bij een LSA- of PIV-congres nooit rechters. Als je ze al zag, waren het meestal dezelfde. Ik heb me daarover wel verbaasd. De rechters die ik daarover sprak, kwamen dan of met het argument van ‘geen tijd’, of het argument van ‘we zijn onafhankelijk’. In Duitsland gaat dat heel anders. Ik ben vaak bij de Duitse Verkehrsgerichtstage in Goslar geweest. Dat waren massale bijeenkomsten, met honderden rechters in de zaal, die zich ook volop in de discussie mengden. Dat vond ik altijd geweldig en ik vond het jammer dat dat in Nederland niet zo was. Maar dat wordt nu dus gelukkig beter, je ziet de rechters veel vaker, ook in redacties van tijdschriften. De deelgeschilregeling lijkt daarin een belangrijke rol te hebben gespeeld, de rechters zijn nu veel dichter op de praktijk komen zitten.
Na het interview trekt Theo zijn loden jas en zijn handschoenen aan en zet zijn hoed op. Hij gaat zoals hij kwam: gedistingeerd. De redactie zal hem nog uitgebreid fêteren met, daar kunt u zeker van zijn, wijn van een zekere kwaliteit. Dat hoort bij een heer van klasse.