Artikelen

Tijdschrift Onderneming en Financiering
Wetenschap en praktijk

Access_openHoeveel zeggenschap mag een externe financier hebben over een collectieve actie van een belangenbehartiger?

De glijdende schaal van beslismacht, naar zeggenschap naar invloed via een advies- en consultatierecht

Trefwoorden WAMCA, waarborgvereiste, funding agreement, zeggenschapsvereiste, ontvankelijkheid
Auteurs W.A. Vader
  • Samenvatting

      Art. 3:305a BW is al dertig jaar de juridische kapstok van ons collectief actierecht. Deze bepaling is gaandeweg doorlopend en ook wezenlijk gewijzigd. In deze bijdrage staat de betekenis van het zeggenschapsvereiste uit art. 3:305a lid 2 sub c BW centraal. Het zeggenschapsvereiste werd in 2018 aan het al bestaande waarborgvereiste toegevoegd, nadat rond 2016-2017 procesfinanciering voor collectieve acties in Nederland van de grond kwam. De wetgever beoogde met deze aanvulling de ontvankelijkheidseisen voor belangen­behartigers aan te scherpen en zij strekt ertoe de zeggenschapsverhoudingen tussen enerzijds de belangenbehartiger (vaak een stichting) en anderzijds de externe financier nader in te kleden. Het doel was om een Amerikaanse claimcultuur en uitwassen te voorkomen, en ook dat deze collectieve acties geen louter commerciële initiatieven mochten zijn waarbij het belang van de financier vooropstaat. Met de introductie van het zeggenschapsvereiste heeft de wetgever echter wel ruimte gelaten voor een zekere mate van invloed van de financier op de collectieve vordering. Maar juist de mate waarin de belangen­behartiger zeggenschap moet behouden over de rechtsvordering is niet geheel duidelijk. Ook recente rechtspraak laat een diffuus beeld zien over de invulling van het begrip en lijkt het zeggenschapsvereiste bovendien integraal te toetsen, terwijl een marginale toets door de wetgever is beoogd. In deze bijdrage wordt daarom een voorstel gedaan tot nadere inkleuring van het zeggenschapsvereiste, daarbij rekening houdend met de belangen van alle betrokken partijen, in de eerste plaats die van de gedupeerden, maar ook die van belangenbehartigers en hun financiers. De praktijk is immers gebaat bij meer duidelijkheid.

  • Auteursinformatie

    W.A. Vader

    Mr. W.A. (Wesley) Vader is advocaat bij bureau Brandeis te Amsterdam.

Tijdschrift Onderneming en Financiering
Wetenschap en praktijk

Vereffening van insolvente micro-onder­nemingen volgens de voorgestelde insolventierichtlijn

Trefwoorden micro-onderneming, vereffeningsprocedure, insolventierecht, schuldeisers, Europese richtlijn
Auteurs S. Zonneveld en A.C.A.D. Bakker
  • Samenvatting

      De Europese Commissie heeft een voorstel ingediend voor een richtlijn tot harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht. Onderdeel van het voorstel is de introductie van een nieuwe insolventieprocedure voor micro-ondernemingen: de vereenvoudigde vereffeningsprocedure. Deze procedure, specifiek voor micro-ondernemingen, is ingevoerd om te voldoen aan de behoefte in Europa aan snellere, eenvoudigere en goedkopere insolventieprocedures. In deze bijdrage analyseren de auteurs in hoeverre de vereenvoudigde vereffeningsprocedure overeenkomt met of afwijkt van de huidige Nederlandse insolventiewetgeving. Op basis van hun bevindingen komen de auteurs tot de conclusie dat de meerwaarde van de voorgestelde vereenvoudigde vereffeningsprocedure voor het Nederlandse rechtspraktijk beperkt lijkt.

  • Auteursinformatie

    S. Zonneveld

    Mr. S. (Stijn) Zonneveld is advocaat bij RESOR te Amsterdam.

    A.C.A.D. Bakker

    Mr. A.C.A.D. (Angelina) Bakker is advocaat bij RESOR te Amsterdam.

Tijdschrift Onderneming en Financiering
Wetenschap en praktijk

De positie van de junior crediteur in inter­creditorstructuren

Trefwoorden achterstelling, faillissement, financiering, WHOA, schuldinstrumenten
Auteurs G. Kreuze en R. den Hollander
  • Samenvatting

      Ondernemingen halen doorgaans financiering op in de vorm van eigen vermogen en vreemd vermogen, waarbij verschillende schuldinstrumenten worden toegepast om tegemoet te komen aan de behoeften van verschillende verschaffers van vreemd vermogen. In dit artikel wordt de focus gelegd op de junior crediteur, degene die in zijn aflossings- of verhaalspositie na de senior crediteur komt. De auteurs onderzoeken diverse structuren en instrumenten die worden gebruikt om de positie van de junior te bepalen en behandelen de impact van deze structuren. De conclusie benadrukt de diversiteit aan strategische mogelijkheden voor junioren, waarbij de beschermingsgraad niet alleen afhangt van de gekozen structuur, maar ook van de specifieke invulling ervan in de relevante documentatie. Deze nuances zijn van cruciaal belang, zowel binnen als buiten insolventieprocedures.

  • Auteursinformatie

    G. Kreuze

    Mr. G. (Gianluca) Kreuze is advocaat bij Loyens en Loeff te Amsterdam.

    R. den Hollander

    Mr. R. (Ruben) den Hollander is advocaat bij Loyens en Loeff te Amsterdam.

Tijdschrift Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade
Jurisprudentie

Whiplash associated disorder en causaal verband

HR 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1275

Trefwoorden condicio-sine-qua-nonverband, medisch moeilijk objectiveerbaar letsel, whiplash
Auteurs Mr. J.F. Roth
  • Samenvatting

      In zijn arrest van 22 september 2023 volgt de Hoge Raad A-G Lindenberg in zijn conclusie en oordeelt dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op de in het eerste tussenarrest opengelaten mogelijkheid dat condicio-sine-qua-nonverband wordt aangenomen, ook indien een aandoening op neurologisch vakgebied niet komt vast te staan. De in de lagere rechtspraak ontwikkelde ‘whiplashjurisprudentie’ blijft daarmee in stand. In deze bijdrage bespreekt de auteur het oordeel van de Hoge Raad en voorziet het arrest van commentaar.

  • Auteursinformatie

    Mr. J.F. Roth

    Mr. J.F. Roth is advocaat bij SAP Advocaten te Amersfoort.